donderdag 25 juli 2019

47

 

Als we van de zoutvlakte bij Tahua weer aan ‘land’ komen gaan checken we een hotel waar mensen volgens iOverlander voor de deur hebben gekampeerd. Elize vraagt of we er kunnen douchen en dat mag voor een euro pp op een kamer die nog moet worden opgemaakt. Wat kan een douche lekker zijn na een paar dagen. Ze hebben er ook nog redelijk internet en ook dat is fijn na een tijdje digitale onthouding. Fris en fruitig en bijge-appt, gaan we op zoek naar de het tankstation in Salinas de Garci Mendoza. Op iOv vonden we dat deze redelijk makkelijk voor lokale prijs diesel verkoopt. Ik ga onderhandelen en kom op een prijs per liter van 5 Bolivianos, een zeer aantrekkelijke 60 cent. De lokale prijs is 48 cent. Een gringo, waar wij ook onder vallen, betaalt officiëel meer dan het dubbele, ruim een euro. Net als hij wil gaan vullen gaan de digitale cijfertjes op de pomp op blanco. Stroomuitval. We wachten nog even maar het wordt ook al laat en we besluiten naar een slaapplaats te gaan, 7 kilometer verderop. Mooie plek met uitzicht op de Salar in de verte. Hier zou je mooi tegen iemand kunnen zeggen dat ie moet opzouten. Maar er is hier verder niemand.
De volgende ochtend doet de pomp het weer en gooien we beide tanks vol. Gelukkig kon ik met het honderd-dollarbiljet, wat ik al heel lang meezeul, betalen. We hebben nog steeds nergens kunnen pinnen. 

Niet veel verder is er een krater van een meteoorinslag. Niet heel groot maar toch fascinerend om te zien en een mooie plek voor lunch, waar we net te lang blijven om Oruro nog te halen. Een plek achter een heuveltje langs de weg houdt ons uit het zicht maar de nacht is gevuld met langsdenderende vrachtwagens.
In Oruro konden we dan eindelijk geld uit de muur trekken. Veel meer heeft deze stad niet te bieden dus verder op weg naar La Paz. 

 
De aanblik van deze stad verraste me volkomen. Het is een soort canyon met rotspartijen die je in de Badlands van Dakota verwacht, maar dan volgebouwd met huizen. Weinig straten zijn vlak, je gaat of omhoog, of omlaag en steil ook. De kronkelrit naar onze bestemming is aardig vermoeiend, want er is ook veel verkeer en omdat er geen rondweg is moet je altijd door het drukke centrum.
De plek is een die we vonden op iOverlander, een garage met minicamping. Een berichtje vooraf sturen, vanwege de beperkte ruimte, was niet gelukt, maar er was nog plek. Een camping is het niet, meer een ommuurd stuk grond met een aantal auto’s en een werkplaats en daartussen plek voor nog wat bezoekers. Het loopt behoorlijk af maar er staan twee flinke oprijbokken, zodat we toch vlak kunnen staan. Marcos is met familie een paar dagen weg en we gaan gewoon wachten tot hij terug is, want we willen naast een kampeerplek ook gebruik maken van de garage. Een ouder frans stel, ook bezoekers, doet open leidt ons rond. Er is snel internet en zo vermaken we ons wel. Het is ook wel lekker, even pas op de plaats na iedere dag verder gereden te hebben.

 
Er moet nieuw vet in de draaikogels van de voorwielen. Bij nader onderzoek blijkt dat de bewegende uiteinden van de stuurstangen ook versleten zijn en vervangen moeten worden. Even een tegenvaller maar te belangrijk om over te twijfelen. En Marcos blijkt een goede monteur. Met een hulpje van hem ga ik naar de stad om de onderdelen te halen en gelukkig kunnen we alles in één winkel krijgen. Al met al zijn we een dag bezig met de werkzaamheden. Ik vind het leuk om mee te kunnen helpen en weer wat te leren.
Al met al zijn we 6 dagen bij Marcos gebleven en één dag daarvan zijn we de stad in gegaan. Zonder auto welteverstaan. Marcos brengt ons naar het leukste openbaar vervoer systeem dat ik ooit in een miljoenenstad zag. Kabelbanen. Je waant je op wintersport als je in een 8-persoonscabine over de stad vliegt. Je kijkt op dakterassen, sportvelden, drukke verkeerswegen met files, enzovoort. En het is een uitgebreid systeem van wel 10 banen. Het ziet er allemaal piekfijn uit en het kost geen drol. We stappen een paar keer uit om een wijk te bekijken en gaan ergens lekker uit eten. Als we terug zijn op het beginpunt hebben we een cirkel gekabelbaand. Omdat de laatste kilometers een steile klim zijn, pakken we een taxi. 

 
De laatste dag krijgt de cruiser nog een smeerbeurt en dan gaan we op pad. Via het centrum gaan we naar het noorden eerst nog over Paso de Cumbre van 4700 meter hoogte. Dan gaat het in een rap tempo naar beneden.
We kunnen de grote weg vervolgen maar nemen een afslag. Een gravelweg met de naam Death Road. Klinkt gezellig toch? Het was, met tientallen doden per jaar, ooit de gevaarlijkste weg van de wereld, maar is nu niet veel meer dan een toeristische attractie. 


Sinds de grote weg is doorgetrokken over een andere route, zijn de gebruikers nu mountainbikers op zoek naar kick en een nieuw filmpje op hun YouTube-kanaal. In groepen razen ze naar beneden. Heb het ooit ook wel eens gedaan in Ecuador. Best leuk. Wij doen de weg nu vooral omdat het door een bijzonder gebied gaat. De transitiezone tussen de Altoplano en het Amazonebasin. De weelderige begroeiïng bestaat uit nevelwoud. Bomen zijn bekleed met baardmossen en het wemelt van de vogels. We beginnen aan de route met nog maar een uurtje daglicht, want we weten dat er genoeg plekken zijn om te slapen. Het korte stuk dat we doen is al echt genieten. De steile wand rechts van ons en de gapend diepe afgrond links. Om die reden wordt je geacht hier links te rijden. Want links rijdend kun je zien hoe dicht je langs de rand kunt, als je een tegenligger moet passeren. 


In de vroege ochtend doen we een direct-rijden-rit. Dat wil zeggen dat we het bed nog niet wegbergen maar uit bed achter het stuur springen en een uurtje rijden in het ochtendgloren. Dat is zo heerlijk om te doen. Flarden mist en laaghangende wolken worden afgewisseld door een iel doorbrekend zonnetje. Vervolgens zoeken we een mooi uitzichtspunt voor een uitgebreid ontbijt. De eerste mountainbikers komen dan langsgeraasd.
Het is een mooie weg om te rijden, maar zijn reputatie als gevaarlijk is gedegradeerd tot een reclameslogan voor de fietstoeristenindustrie. We hebben wel voor hetere vuren gestaan. 

In Coroico vervolgen we onze weg naar Rurrenabaque, basis voor een tour door de jungle. Het is een afstand van 335 kilometer. Makkelijk in één dag te doen zou je zeggen, maar de staat van de weg bepaalt het tempo. En ik ken geen weg waar de staat zo van wisselt. Van nieuw biljardlakenasfalt tot gruwelijke hobbelweg met keien. En daartussen asfalt met grote gaten, diepe gaten of groepjes gaten. En bocht na bocht na bocht. De gemiddelde snelheid komt dan niet boven de 35 km/u. We moeten kamp maken langs de kant van de weg. Er komt zoveel (vracht-)verkeer langs dat we het dak moeten sluiten om een beetje rust te hebben.

 
Onderweg lukt het eindelijk om voor lokaal tarief te tanken. We rijden nu voor éénderde van de Nederlandse dieselprijs. Na nog een lange dag rijden bereiken we Rurrenabaque, ook wel Rurre. De aankomst kon niet veel beter. De camping ligt op een heuvel en heeft een fantastisch uitzicht op de stad en rivier, aangevuld met een prachtige zonsondergang. Dan blijkt dat we ook nog net kunnen bestellen in het restaurant bij het zwembad. Koud biertje erbij. Happy. 

 
Het vinden van en geschikte tour naar de jungle van Madidi Nationaal Park is nog niet zo eenvoudig. Ook weet Elize nog niet of ze meegaat. De grote hoeveelheid insekten is voor haar niet erg aantrekkelijk. Ik heb in 2001 een reportage in National Geographic gelezen over Madidi en sindsdien wil ik er al naar toe. Het is de soortenrijkste plek op aarde, ook doordat het een van de minst aangetaste delen van de Amazone is. Eigenlijk wil ik een avontuurlijk voet- en boottocht maken en er is een gids die dat aanbiedt op privebasis. Maar misschien is dat de Andre van 20 jaar geleden die dat wil. In die tijd deed ik dat soort dingen ook. Bij nader inzien wil ik toch misschien liever in een eenvoudige lodge in het bos zitten met van daaruit uitstapjes. Wat me aanvankelijk tegenhoudt is dat je dan in het toeristencircuit zit. Boten vol met backpackers die de lodges bevolken. De tweede dag vind ik een burootje die tochten maakt naar een priveterrein buiten het park, dat naar eigen zeggen beter beschermd wordt. Parkofficials van Madidi schijnen corrupt te zijn en met de bescherming wordt gerommeld. Ik zie in het buro ook de foto’s hangen uit het National Geographic verhaal en de eigenaresse heeft toendertijd de fotograaf en reporter begeleid. Het verhaal over de lodge en hoe alles werkt trekt mij aan en Elize twijfelt nog. We besluiten om een dag naar een andere plek 100 kilometer verderop te gaan waar je tijdens een boottocht de roze rivierdolfijn kunt zien. We regelen de tocht bij hetzelfde buro en rijden zelf naar Santa Rosa de Yacuma. 

 
We vertrekken om 6 uur in de morgen als het nog pikdonker is. Eigenlijk tegen ons principe om in het donker te rijden, maar we rijden nu het licht tegemoet en na een half uur kunnen de lampen uit. Ze zijn druk bezig met de weg, sommige stukken zijn bijna klaar om te asfalteren, andere stukken heel slecht. Ook veel omweggetjes om nieuwe aangelegde waterbuizen, die onder de weg door komen. Er moet hier heel wat water door kunnen in de regentijd. 

 
Een man op een brommertje komt ons tegemoet en stelt zich voor. We volgen hem naar het huisje van zijn zus, waar we een zeer uitgebreid ontbijt krijgen. Dan naar de boot, een lange kano met motor. We zoeven over de rivier, waar het gelijk wemelt van de vogels en wildlife. We zien capibara’s en heel veel kaaimannen. Ook een paar keer een groep kleine doodshoofdaapjes. Maar waar we voor gekomen zijn is natuurlijk de dolfijn. Ineens het geluid als van een snorkel die boven water komt. Daar is er één en nog één. Wat een geweldige ontmoeting, voor mij vergelijkbaar met berggorillas of een luipaard.

 
De meeste mensen weten niet eens van het bestaan van rivierdolfijnen, laat staan deze roze. Eén keer eerder zag ik in Ecuador de andere soort, de grijze.
Zoals bij de meeste waterdieren zie je bijna alleen maar de bovenkant die uit het water komt. Die bovenkant is meer fletsig blauw, het roze zit meer aan de onderkant. Een fatsoenlijke foto maken is bijna onmogelijk. Je bent altijd te laat, want je weet niet van tevoren waar hij boven komt. We hadden gedacht dat de tocht een paar uur zou duren en dat we voor het donker weer terug zouden zijn in Rurrenabaque, maar de gids neemt de tijd om ons nog verder te brengen naar een plek waar de dolfijnen nog iets beter te zien zijn. Hier schiet ik uiteindelijk een handjevol foto’s waar de snuit op staat en kunnen de ongeveer 200 foto’s eerdere shots in de digitale prullebak. Een dansje op zijn staart zoals Flipper deed zat er vandaag niet in.

 
We slapen die nacht bij de steiger en gaan de volgende dag terug. Onderweg gaat het regenen en hoe verder we op de weg komen hoe natter het wordt. Na 20 kilometer blokkeert een vastgereden vrachtwagen de smalle doorgang. De modder is spiegelglad, ik kan zelfs niet op mijn slippers lopen en doe ze maar uit. Er is nog plek, maar te smal om er langs te komen. Ik manoevreer de auto bijna vast, maar weet nog net los te komen. De nieuwe banden zijn compleet volgelopen. Ook mudbanden zouden hier niets hebben uitgehaald. Er komt een andere Landcruiser aan, een ambulance. Die vraagt of hij mijn schep mag gebruiken en graaft de blokkerende bult wat af. Hij komt er langs, maar ik ben net wat breder en moet nog wat verder afgraven. Dan, met kromme tenen en witte knokkels ga ik er voorzichtig langs. Waarschijnlijk zou met wat meer snelheid beter zijn, maar dan is de klap ook groter als ik tegen de vrachtwagen kom. Net als ik er naast zit voel ik de cruiser zijwaarts naar de vrachtwagen glijden. Een dot gas gaf de redding, ik mis hem op een haar. Ik denk dat mijn vinger er nog niet tussen pastte. Pfff.


We kunnen verder tot er 20 kilometer verderop weer een vrachtwagen vast zat. Een andere doorgang lijkt expres te zijn geblokkeerd met een berg zand. 200 meter verderop is een kamp van wegwerkers en we zien de grote machines staan. We wachten op…. ja op wat eigenlijk? Het doemscenario dringt zich op, je kunt dagenlang vast staan op zo’n plek. De wegwerkers zien liever niet hun werk vernield worden door trucks die de grond weer omploegen en laten ze rustig wachten tot alles weer droog is. 

 
Dan is daar de ambulance weer. Hij probeert de aandacht van het kamp te trekken, door zijn sirene te laten loeien. Uiteindelijk gaat hij lopend naar ze toe en even later zien we een graafmachine in beweging komen. Kennelijk heeft hij laten weten dat bij hem achterin de ambulance iemand ligt dood te gaan. De graver maakt een smalle doorgang waar alleen personenauto’s door kunnen. En we zijn weer verder. Tot…je raadt het al… de volgende vastgelopen vrachtwagen. Deze hangt bijna in de greppel. Die is nog wel even zoet voor hij weer door kan rijden. Een taxi zit vast in het passeergedeelte, maar weet zich los te graven. Weer zo’n hele smalle doorgang voor ons. Ik waag het er op en hoor halverwege een harde tik. Rij iets achteruit en glibber de cruiser naar een betere aanrijhoek. Dan lukt het wel om er door te komen. We zijn nu over de helft en gelukkig hebben we alle opstoppingen achter de rug. Pas een heel eind verder durf ik te kijken hoeveel schade ik heb aan de auto. Dat blijkt gelukkig alleen een uitstekend haakje aan het dak te zijn, die ik net had gemonteerd om een waterzak aan te hangen. Tja, die was ik even vergeten.

zondag 14 juli 2019

46



Met tweeëneenhalve maand was het een kort maar krachtig verblijf in Nederland. Genoten van een heerlijke lente en een paar mooie klussen kunnen doen. Het was kort, omdat de cruiser in Chili staat en daar in principe maar drie maanden is toegestaan. Maar het was ook zo gepland om begin juli weer te gaan rijden door Bolivia en zo in augustus in de Pantanal Brazilië binnen te rijden. Dit grootste wetland van de wereld is alleen van juli tot september goed te bezoeken, omdat de rest van het jaar alles daar onder water komt te staan.
We worden op Schiphol uitgewuifd door Elizes kinderen en kleinkinderen. Na drie vluchten met een stop in Parijs, waar we op het vliegveld de halve finale WK vrouwenvoetbal zien. Tijdens zonsopgang vliegen we over de Andes richting Santiago. Een schitterend onthaal in Chili. 

 

Dan komen we na 32 uur reizen in Antofagasta aan. Een taxi brengt ons naar het appartement van Camilo, waar de cruiser staat geparkeerd. De concierge herkent mij en laat ons binnen. Daar staat ie, met een dikke laag woestijnstof, maar verder ongeschonden. We gaan de boel een beetje organiseren en na enige tijd komt Camilo zelf. Een hartelijke begroeting en kennismaking met Elize. We krijgen de sleutel van hun appartement waar twee bedden staan opgemaakt. Zelf zijn ze aan het verhuizen naar een nieuwe woonplek aan de andere kant van de stad. Best wel lekker om na zo’n lange tocht een plek voor jezelf te hebben. 

De volgende ochtend hebben we afgesproken in het centrum omdat Camilo en ik samen naar de douane moeten om het TIP document weer alleen op mijn naam te zetten. Degene die ons toen hielp is er niet en een nachtmerriescenario lijkt zicht te ontvouwen. Kom maandag maar terug krijgen we te horen. Dat is bijna onmogelijk voor ons want dinsdag moet de auto het land uit zijn. Camilo gooit al zijn charmes in de strijd bij de vrouwelijke ambtenaar en krijgt voor elkaar dat zij met de papieren naar haar chef gaat. Die zet een stempel en handtekening en klaar. Camilo zei al dat ze er eigenlijk gewoon geen zin in had aanvankelijk. Maar goed, gelukkig is het nu geregeld. We kletsen nog wat op de parkeerplaats en Camilo’s vriendin komt er ook nog bij. Hij hoopt haar ook ooit zo ver te krijgen dat ze samen lange reizen gaan maken.
We doen boodschappen en gaan dan op weg. Het plan is om zo gefaseerd mogelijk van zeenivo naar de hoogte van 3700 meter te rijden, die ons over drie dagen in Bolivia wacht. De eerste nacht is op 1300 meter achter een benzinestation aan de grote weg. We hebben hier eerder gestaan. Goeie plek omdat je wifi hebt, maar voor de nacht gewoon een stuk de woestijn in rijdt om niet last te hebben van de aanhoudende stroom vrachtwagens die langs dendert. Het is goed te merken dat het winter is. Overdag een aangename 25 graden maar ’s nachts zakt de temperatuur hard naar zo’n 5 graden. Kacheltje bewijst goede diensten, vooral voor het het opstaan.
In Calama vinden we een car wash om eindelijk het stof van de auto te spuiten, doen nog wat boodschappen en gaan dan naar de volgende stop. Een klein dorpje op 2600 meter waar we naast een klein kerkje gaan staan. Er is een dienst en Elize woont die helemaal bij. Ze is er met een handjevol dorpsmensen en tussen de preken wordt er gezongen… heel vals gezongen. Ik blijf in de auto.

 

Laat in de ochtend gaan we op weg naar de grens die nog 160 kilometer rijden is. Vlak er voor doen we een pauze op een hele mooie plek waar we vorig jaar ook gestaan hebben. Een meer met flamingos en omringd door vulkanen met besneeuwde toppen. 

 

De grens ging heel vlot en na drie dagen Chili zijn we al weer in het volgende land, Bolivia. Chili is nu klaar en misschien kom ik er nooit weer. Net als Argentinie. In beide landen heb ik in totaal ongeveer een half jaar rondgereisd en dan is het ook mooi geweest. Ik kom nu voor de derde keer in Bolivia, maar heb hier nog niet zo veel gezien. Dat gaat nu veranderen. Heb er zin in.

Direkt na de grens bij Ollagüe, verandert de asfaltweg in een matige gravelweg. Met regelmatig stukken wasbord. Ik merk dat de nieuwe banden die ik einde vorige reis er om heb gelegd veel soepeler lopen, maar we laten toch wat lucht af. Er als er weer lucht in moet heb ik daar nu een nieuwe compressor voor. Die heeft Camilo online in Chili voor me besteld. Het is een joekel van een ding met hoge capaciteit. De vorige leek wel een speelgoedding. Het duurde ook erg lang voor daar 4 banden weer mee op spanning waren.
Rechts van ons ligt de vallei waar we vorige keer vast hebben gestaan. Dat was omdat het nog kort na de hevige regens was. Nu lijkt me de bodem stevig genoeg om nog een poging te wagen. De aangestampte klei rijdt zoveel beter dan de bonkige weg bovenlangs. In plaats van de grote weg te volgen willen via kleine bergweggetjes naar de Salar de Uyuni rijden. Daar waren we vorige keer ook, maar toen stond er nog veel te veel water. Nu is de Salar droog en ik wilde al heel lang ooit met eigen auto over de enorme witte vlakte rijden.



Onderweg als het donker gaat worden gaan we naast de weg bivak maken. We zitten hier al op hoogte, 3800 meter. Ik neem een hoogtepil en zet mijn aangeschafte masker op. Die geeft weerstand bij uitademen waardoor ik minder snel CO2 verlies, de oorzaak van mijn apneuverschijnselen. Het slapen met masker gaat wel maar is behoorlijk ongemakkelijk. Na een uurtje doe ik hem af en kom er achter dat ik eigenlijk best een goede nacht had. Dat is nieuw, de grens lag altijd bij 3300 meter en nu zo maar op 500 meter hoger goed slapen. Misschien dat ik de hoogtepil nu op een beter tijdstip in neem. Ook de dagen erna goed geslapen.
Verder naar Uyuni dat nog maar zo’n 30 km rijden is. Af en toe bestaat de bergweg uit fesh-fesh, zandstof van de allerfijnste soort. Komt door de kleinste gaatjes naar binnen. Al met al valt het heel erg mee want de cruiser is heel behoorlijk dicht, vooral omdat hij geen achterdeur heeft. Dat was vroeger in Afrika wel anders.. Heb daar meerdere keren een wolk feshfesh binnen gehad zodat je achterdeuren haast niet meer zag. 
En dan ligt hij aan onze voeten, de grootste en mooiste zoutvlakte ter wereld, de Salar de Uyuni. Een oppervlakte van ruim een derde van Nederland. Als we er op rijden is het alsof we de noordpool betreden. Een onafzienbare vlakte, gelijkend op ijs of sneeuw. Zonder zonnebril ben je hier verloren, heb je binnen de kortste tijd sneeuwblindheid. Een soort pier brengt ons over de onstabiele waterige massa aan de ‘oever’. Dan rijden we over een track, bestaande uit een vaag spoor op het zout naar Isla Incahuasi, een ‘eiland’ van rots met veel cactussen. Het is een zeer toeristische plek geworden. Stonden er in 2007 tijdens mijn eerste bezoek hier nog een handjevol jeeps, nu staan er tientallen en er wordt af en aan gereden. Om het eiland te betreden moet je nu entree betalen, maar we hebben sinds we Bolivia binnen zijn gereden nog niet kunnen pinnen. We hebben nog wat biljetjes over van vorige keer, maar dat is samen niet veel meer dan 7 euro. Niet dat het erg is, want ik hoef niet tussen stromen toeristen te lopen. Wij parkeren een beetje verderop en maken een heerlijk lunch. We spreken wat europese toeristen aan of ze wat geld kunnen wisselen maar hebben geen geluk. 

Om te slapen verhuizen we na de zonsondergang naar de andere kant van het kleine eiland, zodat we de zon zien opkomen en niet minder belangrijk, daar wat warmte van kunnen oppikken. Het gaat koud worden, rond de min 8 graden in de nacht. Het zout ketst alle warmte af en zo gauw de zon weg is keldert de temperatuur hard. We laten het dak dicht, want dat scheelt enorm in het behoud van warmte. We worden wakker met ijsbloemen op de ramen, iets dat ik nog uit mijn jeugd ken. Ik denk dat weinig kinderen dat tegenwoordig nog meemaken op hun slaapkamer. Vanuit bed zien we de zon opkomen. Eerst een prachtige oranje streep aan de horizon en dan komt de warmtegevende bol er achter vandaan. Zelden zo het effect van de zon gevoeld. Daar waar de stralen komen is het gelijk aangenaam, maar in de schaduw blijft het nog uren ijzig koud. Toch doen we buiten een ontbijtje, goed ingepakt en met veel warme thee.
Dat het een druk bezochte plek is merkten we al toen het nog donker was. Toerjeeps komen al in grote getale aan. Overigens bijna allemaal LandCruisers type 80. Ze parkeren allemaal aan de andere kant van het eiland waar wij ook weer heen verhuizen.

We gaan deze ervaring nog intensiveren. Er is een mini eilandje 25 km verderop waar in ieder geval geen toertjes komen. We rijden er heen en inderdaad is het heel klein. Je loopt er in 5 minuten om heen en het is nog geen 15 meter hoog. ’s Avonds en ’s morgens vroeg passeert er op afstand één auto. Daartussen is er alleen geluid als wij dat maken. Zo niet, dan is er volkomen stilte. Gecombineerd met het eindeloze uitzicht rondom is het een bijna surrealistische ervaring. We genieten er van. We ontbijten weer buiten en blijven de ochtend nog wat hangen.

Er wordt aangeraden op de “officiële” tracks te blijven, omdat er hier en daar gaten in de zoutlaag zitten. Daar moet je niet in rijden want dan ben je je auto kwijt. Maar dat zou voor ons betekenen dat we eerst weer naar het vorige eiland terug moeten om dan via een track van de vlakte af te komen. Dat is ongeveer 30 kilometer omrijden ten opzichte van de directe lijn naar de exit. Ik durf het wel aan om een stuk over de vlakte te rijden zonder op een track te zitten. Gewoon goed opletten. Een beetje spannend is het wel. Als we in de buurt van de uitgang komen, komen we ook weer op een track. Net als waar we de Salar op kwamen is hier ook weer een pier om er van af te komen, zonder door de natte prut te hoeven. Zo, de eerste highlight van deze reis hebben we nu al gehad. Deze voor mij derde keer Uyuni was de mooiste.