donderdag 24 oktober 2019

55

 




Ik kan twee routes nemen naar Belem en een daarvan gaat bijna langs Sao Luis, de grote stad van de staat Maranhao. Als ik die andere neem zal ik alleen maar tankstations hebben om te slapen en is er onderweg niets te zien.

Ik moet dan in Sao Luis een ferry nemen om aan de overkant verder te kunnen. Daar is dan nog het vergane-gloriestadje Alcantra. Ik kies voor de laatste optie en kom nadat ik de oude binnenstad heb verkend, op een slaapplaats op een boulevard. Staat bekend als zeer veilig en er staan 3 andere campers, alle Braziliaans. Het is zondagavond en heel druk. Pas om 10 uur ’s avonds nokt iedereen en kan ik op een betere plek gaan staan. Sao Luis heeft veel mooie oude gebouwen en er wordt veel gerestaureerd, maar er staat ook veel bijna op instorten.

Ik geniet nog van een heerlijke ochtend op de boulevard en ga dan richting de ferry die om half één vertrekt. In de haven ga ik in de wachtrij staan, als ik hoor dat de boot niet naar Alcantra, maar naar Jucupé gaat. Dan komt er nog ruim 100 km bij. En langzaam wordt duidelijk dat de boot later gaat vertrekken. Er zijn problemen met de ferry en het is onduidelijk wanneer hij komt. Nou is wachten sowieso al niet mijn sterkste kant, maar ik sta met de cruiser pal in de tropenzon. Het duurt niet lang of ik besluit te gaan rijden. Dat betekent wel 200 kilometer extra, maar qua tijd maakt het niet veel uit.
Onderweg wordt weer duidelijk dat Maranhao een van de armste staten van Brazilië is. De weg is af en toe vreselijk slecht, met enorme potholes. Sommige wel 40 cm diep. Als je daar vol in rijdt, gaat er zeker iets kapot. Zo slecht was het alleen in Paraguay, richting Bolivia. Net als de andere weggebruikers slinger ik me er doorheen. Het kost alleen zoveel tijd, steeds weer optrekken.

Een aangegeven plek is een restaurant waarvan de eigenaar het goed vindt als je er kampeert. Dat klopt en ik ga er ook wat eten. Helaas niet erg goed. De nacht wordt ik geplaagd door muggen. Die was ik niet meer gewend en heb begin van de avond de deur te lang open gehad.
Twee elektronische apparaten lijken last te hebben van de steeds hogere luchtvochtigheid met het naderen van de evenaar. De GPS-module wil pas na een hele dag zoeken satellieten vinden en mijn macbook heeft last van een springende cursor. Vervelend want je kunt bijna niks meer doen dan. Gelukkig doet hij af en toe normaal.

Ik vertrek vroeg, want ik wil kilometers maken vandaag. Veel anders is er niet te doen en de enige slaapplekken op iOv zijn tankstations. Het begin is weer met veel potholes en schiet dus niet op. En dan halverwege is het ineens beter. Ik check op mijn navigatie en wat ik al hoopte klopt. Ik ben in een nieuwe staat en die lijkt zijn wegbeheer veel beter op orde te hebben. Ik ben nu in Pará, bekend van de Paranoten. Die hele grote in een zakje gemixt. Direkt staan er ook stalletjes die ze verkopen. Mijn gemiddelde snelheid verdubbelt en ik maak meer dan 500 kilometer. Wel weer de laatste 10 kilometer in het donker, maar ik wilde een groot tankstation halen om te kamperen. Enorm groot station met een hal die wel wat op die van een klein vliegveld lijkt.
Omdat de trucks af- en aanrijden, slaap ik met oordoppen.

Ik hoef dan nog maar 40 kilometer naar Belem en rij rechtstreeks naar de eerste keuze voor een boot naar Macapa. Dit stuk van zo’n 500 kilometer is niet te rijden, hier steek je de Amazone over. Weliswaar is het niet allemaal water en vaar je om het grootste riviereiland ter wereld heen, groter dan Nederland. Maar feitelijk ligt Macapa aan de overkant en de afstand is gelijk als die tussen Londen en Parijs. Alle afstanden zijn enorm in Brazilië. In Natal ben je dichter bij Afrika dan het zuiden van Brazilië.
Als ik het terrein oprij van Porto Leao, vraag ik gelijk of ik met de wekelijkse boot op vrijdag, overmorgen, mee kan. Dan wordt gelijk duidelijk dat er deze week helemaal geen boot gaat. Deze week is het grootste katholieke festival van Brazilië. Heb ik weer. Wat nu, de eerstvolgende boot gaat pas volgende week vrijdag, over 9 dagen. Dan belt hij voor me naar een andere rederij en ik rij daar gelijk heen. Die varen op maandag, maar kost wel de helft meer. Daar hoef ik niet lang over na te denken, maandag wordt het. Dan hoef ik ‘maar’ 5 dagen te overbruggen. Er zullen meer dan een miljoen mensen in de grote optocht mee lopen. Ik moet nog even bedenken wat ik ga doen, hoewel er heel weinig opties zijn buiten de stad.


De rederijen boden mij beide aan dat ik er kon kamperen, maar buiten hun poorten is niets en bovendien onveilig. Voor de eerste nacht heb ik een plek aan een boulevard. Een boulevard aan de Amazone, want laat ik daar toch even bij stilstaan, ik sta aan de rivier der rivieren. De overkant is hier 3 kilometer verderop, maar dit is slechts een zij-arm in de delta. Een andere bedding is meer dan 20 kilometer breed.
Het duurt tot na middernacht dat er beetje rust over de boulevard daalt. Het meest verstorend waren wel de modelauto’s met benzinemotor waarmee geracet werd. Het geluid van een opgevoerde brommer zonder uitlaat, maar dan hoger en snerpender in toon. Die dingen gingen ook over de 100 km/u. Ze zijn wel twee uur bezig geweest.
Ik sta bij een politiepost en dat is qua veiligheid beter. Ook Belem heeft geen goede reputatie.
Af en toe heb ik aanspraak soms met iemand die engels spreekt.
Een jongeman die zijn goede engels heeft geleerd via het gamen en amerikaanse popmuziek. En ook nog een man die me later meeneemt naar zijn binnenkort te openen guesthouse, waar ik even kan douchen. De tweede nacht op de boulevard is al net zo lawaaierig als de eerste. Geen race-autootjes, maar bijvoorbeeld om 4 uur ’s nachts parkeert er een auto naast me -er zijn verder 200 lege plaatsen- met drie mannen die even hun (zoveelste) biertje drinken met de achterklep open. De hele achterbak is gevuld met speakers en die doen het allemaal. Ze kijken verbaasd als ik uitstap, voor weer instap en wegrij om verderop te gaan staan.

Beide dagen ga ik naar As Docas, een gerenoveerd havengebied met trendy barretjes, zoals je tegenwoordig in bijna elke havenstad wel ziet. Ik kan daar goed parkeren en dan de wijk in lopen om wat te eten. Een maaltijd met een gebakken visje, waarvan ik echt heb gesmuld. Verse vis en eindelijk eens niet te lang gebakken. Ik zit hier veel liever tussen de gewone mensen en de gezellige drukte, dan in de bijna tot het vriespunt ge-airconditionde ruimte met heel veel lege tafels en hier en daar een zakenman op zijn mobiel. Ik zwicht wel voor een ijsje van een sorveteria waar ze in een rij staan. Je hebt hier zoveel smaken van vruchten die wij niet kennen.

Op vrijdag besluit ik in de middag naar ‘mijn’ haven te gaan, Porto Lider. Ze kennen me nog en ik rij het terrein op. Door het grote hek en portier is dit ook een veilig gebied, er buiten niet. Dat is ook wel te zien. Heel groezelig allemaal. Hutjes op palen en veel vuilnis op straat. Er was me verteld dat zaterdag en zondag er geen doorkomen aan is in de stad. Ik neem geen enkel risico. Bovendien zal de vraag naar een plek op de ferry groter zijn na een uitgevallen week. Ik kan gelijk betalen voor de overtocht op maandag en dat doe ik graag, want dan is mijn plek verzekerd. Ik wil naar Macapa. Ik móet naar Macapa.

Dacht ik nog dat het hier rustiger zou zijn, how wrong can you be. Ik begrijp nu pas dat de ferry niet vaart, omdat hij wordt gebruikt voor een varende dienst op de rivier. Hij wordt opgetuigd als een kerstboom en er staat een enorme geluidsinstallatie te blazen op volumestandje ‘permanente gehoorsbeschadiging’. Ik sta er ruim honderd meter vandaan en nog hoor ik het lawaai door mijn earphones met eigen muziek heen. Toch val ik ergens in slaap, want als ik wakker wordt zo rond 4 uur zie ik dat ik ben ingesloten door een zee van auto’s. De passagiers voor de maria-vererende tocht zijn gearriveerd.

Ik moet 3 dagen slijten hier en dat gaat redelijk, hoewel het alleen zijn het niet makkelijker maakt. Er is hier geen wifi en daarvoor ga ik naar de eerste haven, Porto Leao, waar ze wel hebben. Ik wilde de tweeëneenhalve kilometer lopen, maar het is onaangenaam. Nauwelijks trottoir, veel verkeer en je loopt langs een kanaal, wat verworden is tot een open riool. Ik voel me niet onveilig zo overdag, maar ik hou toch liever een brommertaxi aan en klim achterop. De passagiershelm mag ie houden, who knows hoeveel biodiversiteit daar in schuilt.
Ik druk hem 2 Real in de hand en loop weg. Hij zegt nog even dat het vijf is, maar protesteert verder niet als ik weg loop. De terugbrommer zeurt ook niet bij hetzelfde bedrag.
De tweede nacht is iets beter. Dezelfde partyboot ligt er nog en er is nu live muziek. Van de meest trieste soort. Een keyboardje met ingeprogrameerde muziek, het live gepeelde deel door iemand die iedere vorm van talent hiervoor mist en een zanger die een half octaaf bereik heeft, maar zich daar niet door laat hinderen. Ondertussen probeert hij het publiek op te zwepen, als ware het Ahoy. Er zitten vijf mensen….

Na nog drie dagen op het haventerrein te hebben verbleven, is het dan eindelijk de dag van vertrek. Ik was afgelopen dagen al een paar keer op de boot wezen kijken en had al gezien welke plek ideaal zou zijn. Op het voordek passen zo’n 15 auto’s en verder naar achteren is het meest geschikt, omdat het dek naar voren toe flink omhoog loopt. Als dan de neus ook nog naar achteren gericht staat zou mijn bed mooi horizontaal zijn. Vooropgesteld dat ik in de auto mag slapen. Ik word als eerste opgeroepen de auto aan te leveren, waarschijnlijk omdat de cruiser het grootst is. Het oprijden op de boot mag ik niet zelf doen, dat doet de kapitein. En hij zet hem precies zo neer als ik hoopte.

Ondertussen worden er vrachtwagenladingen met fruit in het schip geladen. En alles gaat met de hand, doosje voor doosje, zak voor zak. Het geurt wel heerlijk benedendeks.
We varen eerst nog naar de passagiersterminal, waar naar schatting nog z’n 500 mensen aan boord komen. Een ‘plek’ voor een passagier bestaat uit twee tegenover elkaar geplaatste haken waartussen je je hangmat hangt. Het gaat vol worden en als ik zie dat de haken voor de hangmatten net 60 cm uit elkaar hangen, dan zal er niet veel persoonlijke ruimte zijn. En het wordt vol, bijna alle haken zijn bezet. Dat betekent dat het bijna onmogelijk is je buurman niet te raken. Laat staan als er iemand vanuit het midden naar de kant moet of terug. Die moet mensen opzij duwen.

Ik nestel me in mijn eigen hangmat en lees een beetje. De mensen om mij heen zijn allemaal heel vriendelijk. Van het stel naast mij krijg ik gelijk een blikje bier. De kapitein roept af en toe iets om en 1 ding begrijp ik: dat het passagiers niet is toegestaan op het autodek te komen. Hmm. Later vraag ik het na aan een duitssprekende Braziliaan en die beaamt het, zij het dat je wel iets uit je auto mag halen. Dan durf ik het aan om naar de cruiser te gaan. Bootspersoneel ziet me, maar niemand slaat acht op mij. Ik blijf een tijdje in de auto, eet wat, maak koffie. Dat ziet er wel gunstig uit voor de nacht. Ga weer naar boven en in mijn hangmat liggen. Ik wil toch ook proeven hoe het is om hier tussen al die mensen te verblijven. Ik kan het mooi een beetje afwisselen.

In de avond is er ineens een hoop reuring. Een paar kleinere typische Amazoneboten zijn langszij komen varen en zijn manden met açaibessen aan het overladen. Al varende gaan de manden van hand tot hand tot ze in het midden tussen de auto’s worden opgestapeld. En het gaat maar door, minstens twee uur lang, duizenden manden. Als ze denken dat mijn fotowand een mooie vlakke wand is om de manden tegen aan op te stapelen, grijp ik in. Met een deels gespeelde verontwaardiging trek ik de manden naar voren, los van de wand. Ik heb geen zin dat straks de wand beschadigd is door een dag lang schuren door het trillen van de scheepsmotor, of een aggressief sap dat in de fotofolie trekt. Tot mijn verbazing wordt er instemmend geknikt rondom mij.

Ik heb het even geprobeerd in de hangmat te slapen en het ligt prima, maar te veel beweging om mij heen Buurman draait zit om en raakt me aan, wakker. En dan lig ik nog tegen een wand aan, dus maar 1 buurman.
Ik kan de ramen wijd open doen en zo met het dak dicht ook goede ventilatie. Dak zou open gekund hebben, maar dat is misschien de goden verzoeken.
Het laden van açai heeft tijd gekost want we voeren wel door, maar langzaam. En ik sta nu volledig ingebouwd, dus vrees ik dat het uren gaat duren voor ik van boot af kan. 
 
De vaart is heel afwisselend. Af en toe nemen we een smalle waterweg die twee grotere met elkaar verbindt. Soms is de bedding 3 kilometer breed en op het laatst meer dan 20 kilometer. Het lijkt of je de open zee op vaart. Die laat zich trouwens hier, honderden kilometers landinwaarts ook nog gelden. Je hebt eb en vloed in de rivier. In Belem was dat wel 3 meter. Als het op zee vloed is kan de rivier zijn water ook niet goed meer kwijt en gaat het opstuwen.
Dan als het net donker gaat worden komen we aan in Santana, de haven van Macapa. Tot mijn genoegen meert de boot andersom aan en hoeven de manden met vruchten niet eerst gelost te worden.

Er is weer iemand die de auto van de boot rijdt, maar dat is een rauwdouwer. Hij blaft een beetje in het rond en beschadigt iemands auto. Stuk bumper er af bij het afrijden van de loopplanken. Ik zat al in de cruiser en blijf daar. Deze idioot gaat mijn auto niet van boord rijden, dat doe ik zelf. Met wat lastig gemanoevreer en overal om je heen roepende en gebarende mannen, lukt het ook prima. 

Wel weer 20 kilometer in het donker rijden maar ik wil naar een camping die ik had gemarkeerd. Daar wordt ik eerst wat argwanig ontvangen, maar uiteindelijk was ik welkom. Goeie plek om even bij te komen en wat schoonmaakwerk en de was te doen. Ik kan wel merken dat Macapa warmer is dan Belem. Inmiddels heb ik ook buikloop gekregen en dat zorgt, samen met de warmte, voor een lamlendig gevoel. Klam en moe. Na nog wat internetten ga ik de stad in en ga in daar de evenaar over. Op een rotonde staat een monument, maar veel leuker is een voetbalstadion dat zo gebouwd is dat de middenlijn van het voetbalveld ook precies op de evenaar ligt. Noordelijk halfrond tegen zuidelijk: 0-0. Ik doe nog wat inkopen en dan begin ik met de laatste fase van deze reis. Nog 600 kilometer naar de grens met Frans Guyana. Over twee weken vlieg ik terug. Ik hoop dat het adres wat ik nu heb om de auto te stallen, een goede is. De mensen lijken heel aardig. Het is wel wat verder van het vliegveld, zo’n 60 km. Ze wonen in Kourou, waar ook de lanceerbasis van de ESA is. Het zou me niet verbazen als hij daar ook werkt, en/of zijn vouw.

De rit naar de grens is op een goede weg, op ruim 100 kilometer na, wat nog niet geasfalteerd is. Vreselijk diepe kuilen dus dat stuk nam veel tijd. Aan het eind van de eerste dag, halverwege duik ik een zijweggetje in en slaap aan de rand van de jungle. Maak nog even een mooi vogelconcertje mee en ’s ochtends wordt ik gewekt door toekans.
Mijn laatste dag in Brazilië slaap ik bij een tankstation in het grensplaatsje Oiapoque. Zelden zo’n rustige nacht gehad bij een tankstation en dan ook nog bij een grens. Dat betekent dat er bijna geen economisch verkeer is tussen beide landen. Nou ja, er staan nog 2 vrachtwagens, maar wellicht hebben die alleen iets gebracht naar Oiapoque en keren morgen weer terug.

woensdag 16 oktober 2019

54

 




Het gaat verder naar het westen aan de noordkust van Brazilië en ik kom bij een wind- en kitesurfplek in de buurt van Paracuru. Er is een restaurant waar het druk is met een internationale garde, want deze plek trekt mensen van over de hele wereld. De wind is hier maandenlang heel stevig en constant.

Ik kijk graag naar deze sport, het liefst zou ik zelf doen. Ik informeer wat lessen kosten en kom tot de conclusie dat ik 200 euro per dag teveel vind. Bovendien, als ik het na een paar dagen een beetje kan en echt leuk ga vinden moet ik toch verder.

Wat ik niet teveel vind is de 4,50 euro die ik moet betalen voor een kilo verse kreeft. Een visser was met een grote zak levende kreeften naar de kiteplek gekomen. Ik wilde er eerst 1 kopen, maar dat ging niet. De zes die er in een kilo gingen, heb ik ’s middags toch allemaal opgegeten. Zo lekker. Ik had zelf nog nooit kreeft klaargemaakt, maar met knoflook erop in de pan kun je haast niet mis gaan.


Ik praat nog wat met twee nederlandse vrouwen die met familie hier 3 maanden per jaar neerstrijken en elke dag kiten.
Ik zet de cruiser in de buurt van het restaurant dat na zonsondergang bijna totaal verlaten is. Twijfel of ik nog een dag zou blijven, maar pak toch de biezen.
Next stop Flexeiras. Weer zo’n gezellig dorpje half op het strand. Overal restaurantjes. Ik ga bij een zitten waar live muziek is. Samba. Goeiemuziekanten en regelmatig staan mensen van hun tafel op om even een dansje te doen. Wat een heerlijke sfeer. Jammer dat ik nog steeds niet veel van het Portugees bak, want je hebt hier zo contact met de mensen, maar zij op hun beurt spreken zelden engels. Op mijn kampeerplek wordt ik aangesproken door een Zwitser en zijn Amerikaanse vriendin. We zijn wederzijds de eerste overlanders die we ontmoeten. Hij is een typische surfdude, bruine kop, zongebleekt blond haar. Hij geeft me de tip om naar mijn volgende bestemming een groot deel over het strand te rijden. Eerst moet ik een rivier oversteken en daarvoor is een minipontje waar de cruiser net op past. Dan lekker scheuren over het zand. Een beetje snelheid houden is soms nodig om niet vast te lopen. Ik geniet van de rit.


Elke dag ga ik een stukje verder langs de kust, want ik wil zoveel mogelijk van de mooie plekken zien, maar moet toch ook een beetje kilometers maken. Ik ga naar Jijoca de Jericoacoara. Het was even oefenen voordat ik dat in een keer kon uitspreken. Het leukste aan Jeri was eigenlijk de rit erheen. 15 kilometer op een zandpad door een duinlandschap van wit zand en halverwege groenblauwe lagunes.


Zo stel ik me Lencois Maranhenses voor, dat later komt, een paar honderd kilometer verderop. Ook hier wordt weer gekitesurft en de vele tourtjes met buggie of jeep stoppen hier, zodat de jeugd zichzelf 126 keer kan vastleggen.
Er is een gedeelte naast het pad wat onder water staat, zoet water. Ideaal voor het wassen van de onderkant van de auto waar nog zoutig zand van de strandrit op zit. Een paar keer er stevig doorheen rijden moet afdoende zijn. Zoveel lol kun je in een autowasstraat niet hebben.

In de verte lopen 3 ezels een duin op. Het doet me denken aan de oryx antilopes die je in de Namib-woestijn ziet lopen. En ook nu vraag ik me af, wat eten die beesten hier.

Jeri viel me tegen. Allemaal restaurants naast elkaar met zo te zien wat rijkere clientele. Het ontbrak voor mij aan sfeer.
Ik rij hetzelfde pad terug naar een camping. Een aantal bekenden zijn hier al geweest en waren positief. En terecht. Heerlijke plek onder cashew en mangobomen en een eigen strand aan een zoetwaterlagune. De waterhangmatten zijn super. Er staat op de camping ook een braziliaan met een VW-busje of Kombi zoals ze hier heten. Hij nodigt me gelijk uit met hem mee te eten. Gelukkig kan hij wat engels. Hij heeft er een jaar over gedaan om van Sao Paulo langs de kust rijdend hier aan te komen. Wil nog jaren onderweg zijn.

Om de cruiser hangt de geur van differencieelolie en dat duidt op lekkage. En inderdaad hangen er druppels aan de diff. Waarschijnlijk een lekke dichtingsring. Hij lekt rijdens het rijden best erg, in stilstand valt het mee. Ik heb al een fles olie gekocht om bij te vullen, maar moet natuurlijk de seal vervangen.
Ik blijf nog een dag en ga dan richting Lencois Maranhenses. Een enorm duinengebied met honderden groenblauwe lagunes. Althans in de goede tijd. Ik zit daar twee maanden na en het zal dus niet meer optimaal zijn. In iOverlander staat een plek voor het gebied dat hetzelfde in het klein moet zijn en is dan ook Little Lencois genoemd.


De weg naar little Lencois was af en toe bezaaid met potholes, diepe gaten. Soms zoveel bij elkaar dat je er alleen kruipend doorheen kan. En zie ze niet over het hoofd, want door de harde randen van het resterende asfalt is de klap vreselijk. Je tempo gaat dan enorm omlaag en 100 kilometer kan dan maar zo 3 a 4 uur rijden zijn. Het werd dus al laat toen ik in Tutoia aankwam. Ik moest even zoeken welke straat op het strand uit kwam en raakte zo een beetje in een ongure buurt. De bestrating hield op en ik had gelijk zacht zand voor me. Met een beetje gas kwam ik gelukkig niet vast. Hier liever niet, ook omdat het al tegen zonsondergang liep. Het strand was een stuk steviger en kon daar lekker vaart maken. Het tij was ook gunstig en mijn eerdere plan, ‘dan maar ergens op het strand staan’, schroefde ik weer terug naar, ‘misschien haal je het wel’.


Na een kilometer of 15 moest ik volgens de vage beschrijving een pad nemen. Er waren meerder paden en ik nam een verkeerde. Eentje die beter leek had enorm zacht zand en ik kwam voor de eerste keer vast. Uit een soort luiïgheid laat ik pas lucht uit de banden als het echt moet. Dus na wat pogingen met de schep eerst maar eens anderhalf bar eruit. Maar ik stond al te diep. Dan komt er een brommertje met een knul er op. Hij zet z’n brommer neer en komt me helpen. Als ik mijn schep pak haalt hij er ook een van z’n brommer. Da’s toevallig. Als de uitscheppoging ook faalt, schaal ik op naar de rijplaten. Altijd even een gedoe om ze van het dak te halen. Maar het heeft tot nu toe altijd zin gehad. En ook nu weer gelijk bij de eerst poging zoeft de cruiser vooruit. Ik haal de platen op en bedank de jongen hartelijk. Als ik hem zie wegrijden in de richting waar hij vandaan kwam realiseer ik me dat hij echt is gekomen om mij te helpen, met schep dus. Weer zo’n voorbeeld hoe superaardig deze mensen toch zijn. Dit wetende had ik hem wel wat geld willen geven voor zijn hulp.

Verderop rij ik weer vast, het wordt al donker en ik kan het zand niet meer inschatten. Ik zie de kuilen ook niet meer en daar wil ik ook niet meer zo inknallen. Met de rijplaten ben ik er zo weer uit. Ik zet de auto langs het pad en call it a day. Op ruim 1 kilometer van de bestemming.
Ik spoel me af met een heerlijke warme douche. Van het scheppen ga je zweten en ik zit onder het plakkende zand. Net als de cruiser, buiten en binnen. Pas als ik op bed ga liggen merk hoe scheef ik sta en moet omgekeerd liggen.

De volgende ochtend zie ik hoe beroerd ik de auto heb neergezet en kan gelijk beginnen met graven. Ook omdat de stevige wind ieder object begraaft met zand, ook de wielen. Aanvankelijk gaat het rijden door het mulle zand goed, tot er een gedeelte met grote kuilen komt en voor ik het door heb zit ik in een pan.


Ik kan 2 meter achteruit en hoop dan de kont omhoog te kunnen zetten, om daarna vooruit iets meer vaart te maken. Maar het zand is extreem zacht en ik kom niets omhoog. Dit is potentieel een heel slechte situatie. Ik twijfel of ik hier in m’n eentje wel uit kan komen. Dan staat er ineens iemand naast me die me lachend de hand schud. We verstaan elkaar niet maar ik begrijp dat hij een wandeling aan het maken was. Of ik niet wist dat verderop een heel makkelijk pad is. Eh…nee. Enigszins wanhopig pak ik de rijplaten weer en leg ze voor de achterbanden. Eén meter vooruit en weer vast. Okee. Zandplaten zijn verdwenen, die moet ik opgraven. Leg ze weer voor de wielen en nog een meter. En nog vier keer en ik ben weer boven. Ik zie de originele track ook weer en die haal ik. Ik neem dankend afscheid en rij de laatste paar honderd meter, flink het gas er op houdend.
Toch zie ik geen mogelijkheid echt bij de meren te komen. Of de duinen zijn te steil of gaan geleidelijk omhoog, maar hebben een bijna loodrechte achterkant. Ook lopend is dit zand helemaal niet in te schatten. Je loopt op een oppervlak met van die kenmerkende ribbels, stevig zand en ineens zak je tot je enkels er in weg, zonder dat je daar ook maar iets van kon zien. Ik loop de laatste honderd meter en geniet van het uitzicht. Zo ver als je kunt kijken duinen en het is dus net een woestijn. Alleen die meren tussen de duinen maken het weer helemaal wat anders. Ik schiet wat foto’s, ook uit de lucht en ga dan weer terug. Ik kies nu het makkelijke pad terug en inderdaad rij ik nu op gras en kom niet meer vast. Weer een mooie 4x4-ervaring.


Ik had al een garage aangevinkt en onderweg ga ik even banden weer oppompen bij een bandenmaker. Een hele groep mannen is geïnteresseerd in de cruiser en willen de motor zien. Ze vinden het allemaal prachtig. De 6-cylinder diesel kennen ze niet, hun Bandeirante, gebaseerd op het 40-type LandCruiser heeft een 4-cylinder benzinemotor. Ik laat even vallen dat ik een olielekkage heb. Eén van de mannen blijkt honderd meter verderop een garage te hebben en wil me helpen. Hij komt overtuigend over. Als de boel los is gaat hij naar een winkel en is in een kwartier terug met een nieuwe seal. Die past en de boel zit weer dicht. Ik vraag wat ik hem betalen moet. Hij wil 10 euro, want de seal koste wel 3 euro. Ik geef hem een briefje van 50 reais, 11 euro en zeg dat het goed is. Hij kijkt me ongelovig aan. Dan loopt hij naar achteren en komt terug met de vetspuit om alle punten nog even te smeren. Ik bedank hem en rij de stad uit richting Barreirinhas.

Ik vind dat ik het wel verdiend heb om op een camping te gaan staan en vind een poussada die die mogelijkheid biedt. Ik wordt vriendelijk onthaald door de eigenaar en kan op de parking staan. Het is een dure plek maar wel met zwembad en een enorm ontbijt. Alleen heb ik een hele slechte nacht want om 2 uur gaat er vlak onder mijn open raam een haan kraaien. En om drie uur weer. En zo de hele verder nacht. Kon hem wel z’n nek omdraaien. Ik boek een tourtje naar de duinen, want mag met eigen auto niet het park in. Als iedereen opgepikt is en we met 9 man in de safari pick-up zitten begint de rit. Het is een uur lang ploeteren door heel zacht zand. Het is een pad door dichte begroeiïng en ik neem mijn petje af voor de chauffeur en de oude hilux. Natuurlijk kent hij iedere kuil en bocht op dit pad, maar hij weet precies de auto aan het rollen te houden. Dan stopt het pad middden in het bos, waar nog zo’n twintig hiluxen staan, bij een hele hoge steile duin. Hier moet iedereen zelf naar boven, ik denk een meter of 80. Het laatste stuk is nog steiler maar er hangt een lang touw en dat helpt om jezelf door het mulle zand omhoog te werken.


Dan, op de top het uitzicht waarvoor je gekomen bent. Zo ver als je kunt kijken witte duinen met ertussen de lagunes met glashelder water. We krijgen ruim een uur om rond te lopen en te zwemmen in het heerlijke water.


Ik ga iets eerder dan de rest terug, want in de auto ligt de drone en ik wil voor zonsondergang wat luchtfoto’s schieten. Pas dan zie ik dat er honderden meertjes zijn, vanaf de grond zie er maar een paar. Het is echt een wereldwonder.



In het donker rijden we terug en ik had al besloten gelijk te nokken van de camping. Ik betaal de vorige nacht en zeg dat ik wegga. De receptionist sputtert nog wat over parkeergeld voor de dag, maar ik schud gewoon nee. Ze moeten het maar zien als goedmakertje voor de slechte nacht. Leuk hoor, kippen houden, maar de goede nachtrust van je gasten moet voorrang hebben. Ik rij 1 kilometer naar een restaurant aan de rivier, waar ik even was wezen kijken en vragen of ik daar kon staan voor de nacht. Na een heerlijke pizza een broodnodige stille nacht.
Als ik een uur naar het westen rij is er weer de mogelijkheid om het park in te gaan en ik sla af naar Santo Amoro om daar nog een keer een tourtje te boeken. Het water is hier al verder gezakt en de meeste lagoons staan al droog. Gelukkig zijn er nog en paar met posterblauw water. De rit erheen is veel makkelijker en korter en dat is ook niet erg. Scheelt ruim een uur hobbelen. 


woensdag 2 oktober 2019

53


 




In Salvador biedt de boulevard aan de noordkant een plek voor de nacht. Niet slecht voor een stadsplek. Alleen komt er midden in de nacht een auto vlak naast ons staan. Op zo’n moment ben ik direct klaar wakker. Aan de beweging van de auto te zien vinden er binnen spannende activiteiten plaats. Na nog wat menselijke oergeluiden, gaat de deur open en stapt een vrouw uit en stopt een biljet tussen haar boezem en loopt weg. Als ook de auto wegrijdt keert de rust weder. 

Nadat we Salvador hebben verlaten zoeken we een plek aan de kust. Het moet hier stikken van de tropische droomlocaties en na enig zoeken vinden we er ook één. De zee is turquoise, schuin hangende palmbomen vol met kokosnoten en een bijna wit strand. We zetten de auto achter een duin zodat we een beetje uit de wind staan en de beukende golven van de oceaan niet zo hard horen. Ik raap een kokosnoot en boor er twee gaatjes in om de klappermelk er uit te krijgen. Vooral gekoeld een heerlijk drankje. Dan klief ik hem met de bijl doormidden om de kokos er uit te peuteren. Om het af te ronden eind van de dag een gin-tonic.
We blijven hier nog een dag.

We zagen al een keer een beestje over de weg rennen, Kleine eekhoorn dachten we, hoewel ik al direct dacht dat het ook wel eens een heel klein aapje kon zijn. Niet veel later toen we ergens stil stonden, hoorde ik een hoge pieptoon, als van een vogel. Maar voor ik hem zag wist ik al dat dit een marmoset moest zijn. En daar zat ie, op een tak. Een aapje dat je op je hand kan houden en een jonkie in een gesloten hand. Prachtig zijn ze, met kwastjes aan de wangen. Vandaar dat ze ook penseelaapjes worden genoemd. Fantastisch om er een in het wild te zien. Een dag later zien we er een aantal rond een restaurant hangen. 

 

Een camping lijkt gesloten maar als we rondkijken komt er een man aan op een brommertje en kunnen we er toch staan. Het is een verlopen boel, maar hij doet erg zijn best om voor ons alles in orde te maken. Hij rijdt met mij de volgende dag zelfs naar het dorp want ik wil vis kopen. In piepschuim koelboxen ligt de vangst van de dag. Naast twee visjes neem ik ook een pond gamba’s mee. Ook uit het ijswater dus nog niet bevroren geweest.’s Avonds liggen ze al in de pan met knoflook en uienringen. 

Later koop ik in een andere viswinkel nog veel grotere garnalen en die zijn de lekkerste die ik ooit heb gegeten. Eerst even uit hun jasje geholpen en gemarineerd in veel knoflook.

We hadden ons weer eens verkeken op hoe vroeg het donker is hier, namelijk al om kwart over vijf en komen in het donker in Recife. Daar is het ook nog spitsuur en het regent een beetje. Het drukke verkeer vergt al je concentratie want mensen switchen hier van baan zonder knipperlicht en motoren racen tussen de auto’s door. Als je dan zelf van baan moet wisselen, kan dat echt spannend zijn. Uiteindelijk heb ik het er goed van af gebracht en komen we aan in een park in de stad waar het goed kamperen is. Goed verlicht en overal camera’s. Ook stalletjes met pasteitjes.
De stad heeft ons weinig te bieden en ook Natal laten we voor wat het is. We slaan af naar het westen, naar Baia Formosa. Overlandvrienden Ralph en Janneke zijn hier ook geweest en het klinkt goed. 

We eten in een restaurant, maar de nederlandse eigenaar heeft het verhuurd en is er niet. Jammer, was leuk geweest. We vinden zelf een hele goede plek aan de rand van het dorp op een parkeerplaats. Bij het hotel aan de overkant kunnen we de wc’s gebruiken en er is een buitendouche voor de strandgangers. Op deze verhoogde plek waait het lekker en dat betekent dat we goed kunnen slapen. 
 
Er wordt vlak voor onze neus veel gesurft. Mooi om te kijken als je een pro aan het werk ziet.
Bij het dorpspleintje is een kleine visafslag waar twee mannen vis staan schoon te maken. Het blijkt dat je hier alleen een hele vis kunt kopen en al of niet kunt laten schoonmaken. In een grote koelbox liggen allerlei vissen door elkaar. Als hij wat graaft zien we een monstervis van wel 20 kilo. Verder veel tonijnen waarmee je met één al een flinke familie te eten geeft. Voor 2 euro kopen we de kleinste, die nog steeds veel te groot lijkt, maar gefileerd ze ik al dat dat wel gaat lukken straks. Elize haalt twee enorme bakken friet van een strandtent en ik bak de filé’s in roomboter, heet en kort. Goddelijk.

We hadden nog wel langer dan onze twee dagen kunnen blijven, maar er moet ook nog een flinke afstand gereden worden, dus gaan we verder. Naar het veel toeristischere Praia Pipa. 

In eerste instantie worden we niet vrolijk van de drukke straatjes volgepakt met guesthouses, restaurants en prullariawinkels. We zetten de auto op een parking in een duinbos en zien dan dat het strand een heel eind beneden ons ligt. Ook nog volgepakt met parasols en stoelen. We gaan weer rijden, want hier in Pipa moet een een rode rotskust zijn. Die zien we als we het dorp naar het zuiden uitrijden en dit toch wel erg mooi. Op een enorm rood rotsplateau zijn nog wat andere mensen. Meestal als onderdeel van een tochtje met een buggie. Die zie je heel veel hier. We verkennen eerst nog het noorden en dan met een boog terug naar het zuiden van Pipa waar we op rotskust een rustige plek vinden. De zonsopgang levert mooie plaatjes. 
 
We slaan onder Natal af richting het westen. De route zal nu bijna helemaal westelijk zijn en een beetje noord nog. Het is nog zo’n 3000 kilometer naar Cayenne en die zal ik grotendeels alleen doen, want in Fortaleza gaat Elize naar huis. Een paar dagen geleden heeft ze haar ticket omgeboekt. Ondanks de vele goede en leuke momenten hebben we vaak ruzie, te vaak. We gaan uit elkaar....

Voor de weg naar Fortaleza kiezen we voor de grote weg door het binnenland. Je merkt gelijk dat de koelende werking de zee hier ontbreekt, want het is hier wel 7 graden warmer. Gelukkig vinden we een meertje waar een mooie plek is. Ik geniet van het even niet horen van de beukende branding. Afgezien van een lieflijk gekabbel van het water is het hier echt stil.

Dan voor Elize haar laatste plek van de reis, weer terug aan zee. Canoa Quebrada, een leuk dorpje 150 kilometer voor Fortaleza. We kamperen op het grasveldje van een hotel vlak bij zee. We gaan er lekker uit eten en ik koop een nieuwe zonnebril. De vorige ben ik verloren in zee, die hier heel wild is. Een grote golf sloeg hem van mijn hoofd. Ik zie waar hij valt, wil hem pakken, maar dan sleurt de onderstroming hem de zee in. De volgende golf beukt mij omver, alles om mij heen wit van het schuim. Ik weet dan dat ik hem kwijt ben. Shit, was een fijne Serengeti bril. 

Op een wandeling over het strand zie ik een de aparte verschijning van een Portugees oorlogschip. Dat is een kwalachtig ingewikkeld dier waarvan je vooral de lange tentakels niet moet aanraken. Hij kan een blaas met lucht vullen zodat hij kan zeilen. Ik denk dat de meeste mensen het door zijn rose-paarse kleur voor een stuk aangespoeld plastic aanzien. Ikzelf ben in Kenya in zee tegen een kleintje aan gekomen. Dagenlang jeukende bultjes gehad.
 
Voor haar laatste avondmaal neem ik Elize mee uit naar een Argentijns restaurant waar we, natuurlijk, een heerlijke Argentijnse biefstuk eten. Sinds Elize heeft besloten te vertrekken is de sfeer alleen maar goed geweest. De volgende dag hoeven we pas in de middag weg. De luchthaven is nog 160 kilometer en onderweg maken we nog een lunchstop. Dan een verdrietig afscheid.

Ik moet zien dat ik voor het donker op een iOv-plek ben buiten de stad. De eerste is nog 27 kilometer rijden en de spits is net begonnen. Een uur heksenketel later ben ik net na zonsondergang op de plek aan het strand. Ziet er een beetje troosteloos uit. Ik vraag een local en die zegt dat één blok verder beter is, veiliger. Als ik daar aankom oogt het veel beter. Ik sta naast een beach resort waar nog wat personeel is en lampen branden. 

Om twee ’s nachts, als ik lekker slaap, zie ik autolampen en de auto stopt een paar meter van mij vandaag. Gelijk ben ik klaarwakker en trek snel mijn broek aan. Dan zie ik dat het politie is en ze laten 1 piep van hun sirene horen. Ik denk dat ik me maar even laat zien. Als ik uitstap komen er langzaam drie politiemannen op mij af. Ze praten tegen me en als ik zeg dat ik ze niet versta gaan ze, zoals de meeste brazilianen, gewoon door met praten. Ik hoor het woord perigoso, wat gevaarlijk betekent. Dan zie ik dat een agent zijn pistool heeft getrokken en houdt hem voor zijn borst. Dat zet zijn woorden wel kracht bij, het is hier kennelijk echt gevaarlijk. Ik vraag of ik weg moet en dan is alles ineens tranquilo. Het pistool gaat terug in de holster en ze wijzen een stukje verder op. Ze stappen in en rijden 50 meter terug. Ze gaan alle drie in hun auto slapen. Ik heb nu privébewaking, maar de adrenaline spookt nog lang door mijn lijf. Deze plek is te nog te dicht bij Fortaleza, naar ik later hoor een van de gevaarlijkste steden van Brazilië.
Verder naar het westen is het weer okee.