Na Copiapo rijden we door
naar de kust. Chili is een heel smal land en ben je van 4000+ op de grens
binnen 200 kilometer aan zee. We landen op Bahia Ingles, een plaatsje net onder
Caldera, beide badplaatsen. We gaan staan op de net gerenoveerde boulevard en
ondanks dat het weekend is is het bijna uitgestorven. Het seizoen is echt
voorbij. In het dorpje zelf zijn er nog wel genoeg standjes met sieraden, de
meeste bemand door een oude hippie.
Caldera is wat levendiger
en heeft een vissershaven en om die reden ook veel visrestaurantjes. We vinden
er één die een heerlijke ceviche maakt. Verse vis die ingemaakt is zuur - zoals
zure haring - en op smaak gebracht met spaanse peper, ui en koriander. We nemen
erna nog een heerlijke gebakken vis met friet. De volgende dag gaan we, vlak
voor we doorrijden, nog even op herhaling. Mjam.
De routa 5, die deel
uitmaakt van de beroemde Panamerican Highway volgt hier tot aan Chañaral de
kust. Hier rijzen de bergen direct hoog uit de zee, waardoor er wolken ontstaan
door de vochtige zeelucht die niet verder kan. Een schitterend gezicht en de
kronkelende weg levert een prachtige rit op.
Na Chañaral gaat de 5
verder landinwaarts, maar de kleinere routa 1 blijft de kust volgen. We zijn
maar een paar dagen aan zee en kiezen dus voor het laatste. De kust bestaat
voornamelijk uit rotsen en de branding die er eindeloos op los beukt, maar heel
af en toe is er ook strand. Bij één er van
gaan we twee dagen staan. Een enorme witte zandvlakte van een paar
kilometer lang maar ook een paar honderd meter breed. We zetten de cruiser nog
wel op de rotsen boven het strand, het zand is erg mul en ik heb geen zin om
lucht af te laten. Bovendien is de plek die we vonden wel leuk. Iemand heeft
van steentjes een spirituele spiraal gemaakt met allerlei teksten op grotere
stenen. De positieve golven houden ons nog een dagje hier, of waren het de
golven van de zee.
Het vissersdorpje TalTal
heeft een lange boulevard met wat steigers in zee. In de verte zien we wat
drukte en dat betekent dat er verse vis aan wal gebracht wordt. Uit kleine
bootjes worden bakken vol vis aan land gebracht en gaan van de hand. De meeste
mensen gaan met en paar kilo naar huis, maar er zit ook een man in een rolstoel
vis te fileren. We kopen een flink exemplaar en die gaat op een mooie plek
aan zee gelijk in de pan. Verse vis uit zee, beetje peper en zout en bakken in
boter. It doesn’t get much better.
Dan gaat de weg
landinwaarts, waar je gelijk een steile klim begint. Achter de hoge kustbergen
liggen nog hogere en binnen no time zitten we op 2000 meter. Op het hoogste
punt is in de bocht van de weg een grote parkeerplaats met picknicktafels en
bankjes gemaakt. Alles is nog splinternieuw en heeft een moderne vormgeving.
Dat zie je niet vaak hier in Zuid-Amerika. En wat je nog minder vaak ziet is
dat alle vuilnis in de afvalbakken zit en niet er omheen.
Maar wat alles slaat is het
uitzicht hier. Je kijkt over de bergen heen naar de zee in de verte, die de
meeste tijd deels is afgedekt door laaghangende wolken. Met de zon er boven is
het ‘pure magic’. En zoals wel vaker op dit soort plekken wordt een kopje
koffie een lunch en vervolgens blijven we er de nacht slapen. Dan zie je alle
mooie momenten van de dag voorbij komen. Er komen in die tijd slechts 10 auto’s
langs en drie stoppen er om even van het uitzicht te genieten.
Als we doorrijden komen we
weer op de routa 5 die naar Antofagasta gaat. Die stad was ik al eerder in 2007
en ik herken ook wat dingen. Het is er behoorlijk veranderd, een toen op
instorten staande houten pier is gerestaureerd en is nu een promenade richting
de zee. Iets verderop een markhal met talloze visrestaurantjes. We doen ons nog
een keer te goed aan een ceviche en later neem ik nog een vissoep. Die smaakte
niet slecht maar halverwege was ik wel flauw van het zand dat me tussen de
kiezen kraakte. In de haven zwemmen zeeleeuwen, wachtend op visafval dat van de
kades is zee wordt gegooid.
Omdat we naar ons gevoel
het beste van Antofagasta wel gehad hadden, zijn we verder gereden. Een nacht
bij een tankstation valt niet onder onze favoriete plekken, maar voor het
slapen kunnen we achter het station een stukje de woestijn in, zodat we geen
last hebben van de af- en aanrijdende trucks. Er is wel snelle wifi en dat
maakt een hoop goed.
Vlakbij is het spookstadje
Chacabuco. Er werd salpeter geproduceerd en er woonden ooit 5000 mensen.
Heerlijk om er vrij te mogen rondstruinen en een aantal van de gebouwen uit de
20-er jaren, zoals het theater, zijn nog intact. Andere, zoals de school zijn
al compleet weg en voor de rest alles er tussen in. Ook indrukwekkend zijn de
ovens van gietijzer en grote bakken van geklonken plaatstaal.
Volgende stad is Calama,
een troosteloze mijnstad, maar de kopermijn in de buurt is wel de grootste open
mijn ter wereld. Ook deze heb ik in 2007 al bezocht, maar ik wil hem best nog
een keer zien en laten zien aan Elize. Die vindt dit ook heel gaaf. Bij het
visitor center de volgende dag krijgen we echter te horen dat de toer voor die
dag vol zit. We wachten dan wel een dag want je kunt hier niet aan voorbij
gaan.
We vinden een andere plek
in Calama om te staan, namelijk naast de begraafplaats. In ieder geval geen
last van de buren en uiteindelijk wordt het verkeer ook rustig. Op
Zuidamerikaanse begraafplaatsen is altijd veel te zien. Veel mensen worden
boven de grond begraven in een soort grafflatjes. Vier of vijf hoog. Als de
kisy er in is geschoven wordt de voorkant dichtgemetseld en blijft er een klein
voorportaaltje met glasplaat. Daar worden foto’s en bloemen geplaatst, maar soms ook andere attributen
die met het leven van de overledene te maken hadden.
In de nacht moet ik nog een
keer terugblaffen naar de plaatselijke onruststokende viervoeter, die dan met
staart tussen benen aftaait. De toer is net als toen omgeven met overdreven
veiligheidsregels. Als we na een bezoekje aan het jonge spookstadje
Chuquicamata het terrein van de mijn oprijden, moeten we de in de bus al de
helm opzetten. Natuurlijk kan de eerste keer dat je in zo’n open gat van 1,2
kilometer diep kijkt, nooit geëvenaard worden, maar ik ben toch weer onder de
indruk. Ze zijn nu 200 meter dieper dan in 2007. Het zicht naar beneden is iets
minder dan toen, maar de monstertrucks komen wel veel dichter langs rijden. Dit
zijn de grootste kiepwagens die er zijn en met 350 ton erts kruipen ze met 12
km/u naar boven. Ze doen er een uur over vanaf de bodem en dat gaat 24/7 door,
al decennia lang. De 600 miljoen kilo zuivere koper die per jaar wordt
geproduceeerd, is maar net 3 promille van alles wat er uitgegraven wordt. Het
is een middag vol duizelingwekkende cijfers.
Door naar San Pedro de
Atacama. Een stoffig dorpje met lemen huizen en zandstraten, midden in de
woestijn. Erg populair bij toeristen omdat er veel excursies in de omgeving te
doen zijn. De meeste heb ik 11 jaar geleden gedaan, maar in die tijd is het
uitgegroeid tot een ware industrie. Ontelbare busjes rijden af en aan. Ben blij
dat ik dat allemaal niet meer hoef. Wij komen sommige dingen vanzelf tegen
zoals de Valle de Luna. Een maanachtig landschap, behalve dan dat het steen
rood is gekleurd. Zou beter Valle de Mars kunnen heten. Verderop staan
busladingen zichzelf met het landschap als achtergrond te vereeuwigen.
Door een ontmoeting aldaar
met duitse overlanders is het al donker als we bij een iOverlanderplek buiten
het dorp aankomen. Bezet door een ander clubje en we rijden wat door. Als we
net willen gaan koken, wordt de rust verstoord door twee soorten geluid waar ik
het meest hekel aan heb: hondengeblaf en een generator. We klappen het dak weer
in en rijden een stuk verderop. Hier is het stil en vlak, al hebben we geen
idee waar we staan zo in het pikkedonker.
We lummelen wat rond in San
Pedro. Het mooie witte kerkje hebben ze bruin geschilderd, beh. We besluiten om maar weer eens een camping te pakken. Deze ligt een eind
buiten het dorp, maar heeft een wasmachine en dat was ook weer eens nodig.
Mauricio, de eigenaar, is heel aardig en de camping heeft een prettige sfeer.
We blijven een tweede dag waar ik met Mauricio bespreek of hij mogelijkheid
voor stalling van de auto biedt. Weliswaar is de TIP in Chili maar 3 maanden
geldig, maar deze is makkelijk te verlengen. Het schijnt zelfs twee keer.
Uruguay wordt nu echt te ver weg.
We moeten nu ook al bezig
met de terugweg, want daarvoor moeten we weer een hoge pas over en hoewel het
niet waarschijnlijk is, moet je toch rekening houden met sneeuwval en
tijdelijke sluiting. We willen daarom niet wachten en bovendien is er aan de
andere kant nog een stukje Argentinie wat ook heel interessant is.
Hoewel de grensovergang
Paso Jama ‘slechts’ op 4100 meter is, zijn ook hier ervoor en erna veel hogere
passen te nemen. Vooral die aan Chileese kant is hoog, erg hoog. We moeten over
4850 meter en in totaal is het een heel lang stuk van boven de 4000. Als ik het
uitreken moeten we bijna 400 kilometer rijden tussen twee aanvaardbare
slaaphoogtes. De eerste vinden we 30 kilometer buiten San Pedro. De weg knalt
daar gelijk omhoog en we stoppen op 3300 meter. Een klein weggetje brengt ons
ver genoeg van de snelweg om er niks meer van te horen, want het is een drukke
weg met veel vrachtwagens. We hebben wel Volcan Licancabur in de achtertuin staan. Het wordt een redelijke nacht slaap.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten