Ik kan twee routes nemen naar Belem en een daarvan
gaat bijna langs Sao Luis, de grote stad van de staat Maranhao. Als ik die
andere neem zal ik alleen maar tankstations hebben om te slapen en is er
onderweg niets te zien.
Ik moet dan in Sao Luis een ferry nemen om aan de
overkant verder te kunnen. Daar is dan nog het vergane-gloriestadje Alcantra.
Ik kies voor de laatste optie en kom nadat ik de oude binnenstad heb verkend,
op een slaapplaats op een boulevard. Staat bekend als zeer veilig en er staan 3
andere campers, alle Braziliaans. Het is zondagavond en heel druk. Pas om 10
uur ’s avonds nokt iedereen en kan ik op een betere plek gaan staan. Sao Luis
heeft veel mooie oude gebouwen en er wordt veel gerestaureerd, maar er staat
ook veel bijna op instorten.
Ik geniet nog van een heerlijke ochtend op de
boulevard en ga dan richting de ferry die om half één vertrekt. In de haven ga
ik in de wachtrij staan, als ik hoor dat de boot niet naar Alcantra, maar naar
Jucupé gaat. Dan komt er nog ruim 100 km bij. En langzaam wordt duidelijk dat de
boot later gaat vertrekken. Er zijn problemen met de ferry en het is
onduidelijk wanneer hij komt. Nou is wachten sowieso al niet mijn sterkste
kant, maar ik sta met de cruiser pal in de tropenzon. Het duurt niet lang of ik
besluit te gaan rijden. Dat betekent wel 200 kilometer extra, maar qua tijd
maakt het niet veel uit.
Onderweg wordt weer duidelijk dat Maranhao een van
de armste staten van Brazilië is. De weg is af en toe vreselijk slecht, met enorme
potholes. Sommige wel 40 cm diep. Als je daar vol in rijdt, gaat er zeker iets
kapot. Zo slecht was het alleen in Paraguay, richting Bolivia. Net als de
andere weggebruikers slinger ik me er doorheen. Het kost alleen zoveel tijd,
steeds weer optrekken.
Een aangegeven plek is een restaurant waarvan de
eigenaar het goed vindt als je er kampeert. Dat klopt en ik ga er ook wat eten.
Helaas niet erg goed. De nacht wordt ik geplaagd door muggen. Die was ik niet
meer gewend en heb begin van de avond de deur te lang open gehad.
Twee elektronische apparaten lijken last te hebben
van de steeds hogere luchtvochtigheid met het naderen van de evenaar. De
GPS-module wil pas na een hele dag zoeken satellieten vinden en mijn macbook
heeft last van een springende cursor. Vervelend want je kunt bijna niks meer
doen dan. Gelukkig doet hij af en toe normaal.
Ik vertrek vroeg, want ik wil kilometers maken
vandaag. Veel anders is er niet te doen en de enige slaapplekken op iOv zijn
tankstations. Het begin is weer met veel potholes en schiet dus niet op. En dan
halverwege is het ineens beter. Ik check op mijn navigatie en wat ik al hoopte
klopt. Ik ben in een nieuwe staat en die lijkt zijn wegbeheer veel beter op
orde te hebben. Ik ben nu in Pará, bekend van de Paranoten. Die hele grote in
een zakje gemixt. Direkt staan er ook stalletjes die ze verkopen. Mijn gemiddelde
snelheid verdubbelt en ik maak meer dan 500 kilometer. Wel weer de laatste 10 kilometer
in het donker, maar ik wilde een groot tankstation halen om te kamperen. Enorm
groot station met een hal die wel wat op die van een klein vliegveld lijkt.
Omdat de trucks af- en aanrijden, slaap ik met
oordoppen.
Ik hoef dan nog maar 40 kilometer naar Belem en rij
rechtstreeks naar de eerste keuze voor een boot naar Macapa. Dit stuk van zo’n
500 kilometer is niet te rijden, hier steek je de Amazone over. Weliswaar is
het niet allemaal water en vaar je om het grootste riviereiland ter wereld
heen, groter dan Nederland. Maar feitelijk ligt Macapa aan de overkant en de
afstand is gelijk als die tussen Londen en Parijs. Alle afstanden zijn enorm in
Brazilië. In Natal ben je dichter bij Afrika dan het zuiden van Brazilië.
Als ik het terrein oprij van Porto Leao, vraag ik
gelijk of ik met de wekelijkse boot op vrijdag, overmorgen, mee kan. Dan wordt
gelijk duidelijk dat er deze week helemaal geen boot gaat. Deze week is het
grootste katholieke festival van Brazilië. Heb ik weer. Wat nu, de eerstvolgende
boot gaat pas volgende week vrijdag, over 9 dagen. Dan belt hij voor me naar
een andere rederij en ik rij daar gelijk heen. Die varen op maandag, maar kost
wel de helft meer. Daar hoef ik niet lang over na te denken, maandag wordt het.
Dan hoef ik ‘maar’ 5 dagen te overbruggen. Er zullen meer dan een miljoen
mensen in de grote optocht mee lopen. Ik moet nog even bedenken wat ik ga doen,
hoewel er heel weinig opties zijn buiten de stad.
De rederijen boden mij beide aan dat ik er kon
kamperen, maar buiten hun poorten is niets en bovendien onveilig. Voor de
eerste nacht heb ik een plek aan een boulevard. Een boulevard aan de Amazone,
want laat ik daar toch even bij stilstaan, ik sta aan de rivier der rivieren.
De overkant is hier 3 kilometer verderop, maar dit is slechts een zij-arm in de
delta. Een andere bedding is meer dan 20 kilometer breed.
Het duurt tot na middernacht dat er beetje rust
over de boulevard daalt. Het meest verstorend waren wel de modelauto’s met
benzinemotor waarmee geracet werd. Het geluid van een opgevoerde brommer zonder
uitlaat, maar dan hoger en snerpender in toon. Die dingen gingen ook over de
100 km/u. Ze zijn wel twee uur bezig geweest.
Ik sta bij een politiepost en dat is qua veiligheid
beter. Ook Belem heeft geen goede reputatie.
Af en toe heb ik aanspraak soms met iemand die
engels spreekt.
Een jongeman die zijn goede engels heeft geleerd
via het gamen en amerikaanse popmuziek. En ook nog een man die me later
meeneemt naar zijn binnenkort te openen guesthouse, waar ik even kan douchen.
De tweede nacht op de boulevard is al net zo lawaaierig als de eerste. Geen
race-autootjes, maar bijvoorbeeld om 4 uur ’s nachts parkeert er een auto naast
me -er zijn verder 200 lege plaatsen- met drie mannen die even hun (zoveelste)
biertje drinken met de achterklep open. De hele achterbak is gevuld met
speakers en die doen het allemaal. Ze kijken verbaasd als ik uitstap, voor weer
instap en wegrij om verderop te gaan staan.
Beide dagen ga ik naar As Docas, een gerenoveerd
havengebied met trendy barretjes, zoals je tegenwoordig in bijna elke havenstad
wel ziet. Ik kan daar goed parkeren en dan de wijk in lopen om wat te eten. Een
maaltijd met een gebakken visje, waarvan ik echt heb gesmuld. Verse vis en
eindelijk eens niet te lang gebakken. Ik zit hier veel liever tussen de gewone
mensen en de gezellige drukte, dan in de bijna tot het vriespunt
ge-airconditionde ruimte met heel veel lege tafels en hier en daar een zakenman
op zijn mobiel. Ik zwicht wel voor een ijsje van een sorveteria waar ze in een
rij staan. Je hebt hier zoveel smaken van vruchten die wij niet kennen.
Op vrijdag besluit ik in de middag naar ‘mijn’
haven te gaan, Porto Lider. Ze kennen me nog en ik rij het terrein op. Door het
grote hek en portier is dit ook een veilig gebied, er buiten niet. Dat is ook
wel te zien. Heel groezelig allemaal. Hutjes op palen en veel vuilnis op
straat. Er was me verteld dat zaterdag en zondag er geen doorkomen aan is in de
stad. Ik neem geen enkel risico. Bovendien zal de vraag naar een plek op de
ferry groter zijn na een uitgevallen week. Ik kan gelijk betalen voor de
overtocht op maandag en dat doe ik graag, want dan is mijn plek verzekerd. Ik
wil naar Macapa. Ik móet naar Macapa.
Dacht ik nog dat het hier rustiger zou zijn, how
wrong can you be. Ik begrijp nu pas dat de ferry niet vaart, omdat hij wordt
gebruikt voor een varende dienst op de rivier. Hij wordt opgetuigd als een
kerstboom en er staat een enorme geluidsinstallatie te blazen op volumestandje
‘permanente gehoorsbeschadiging’. Ik sta er ruim honderd meter vandaan en nog
hoor ik het lawaai door mijn earphones met eigen muziek heen. Toch val ik
ergens in slaap, want als ik wakker wordt zo rond 4 uur zie ik dat ik ben
ingesloten door een zee van auto’s. De passagiers voor de maria-vererende tocht
zijn gearriveerd.
Ik moet 3 dagen slijten hier en dat gaat redelijk,
hoewel het alleen zijn het niet makkelijker maakt. Er is hier geen wifi en
daarvoor ga ik naar de eerste haven, Porto Leao, waar ze wel hebben. Ik wilde
de tweeëneenhalve kilometer lopen, maar het is onaangenaam. Nauwelijks
trottoir, veel verkeer en je loopt langs een kanaal, wat verworden is tot een
open riool. Ik voel me niet onveilig zo overdag, maar ik hou toch liever een
brommertaxi aan en klim achterop. De passagiershelm mag ie houden, who knows
hoeveel biodiversiteit daar in schuilt.
Ik druk hem 2 Real in de hand en loop weg. Hij zegt
nog even dat het vijf is, maar protesteert verder niet als ik weg loop. De terugbrommer
zeurt ook niet bij hetzelfde bedrag.
De tweede nacht is iets beter. Dezelfde partyboot
ligt er nog en er is nu live muziek. Van de meest trieste soort. Een keyboardje
met ingeprogrameerde muziek, het live gepeelde deel door iemand die iedere vorm
van talent hiervoor mist en een zanger die een half octaaf bereik heeft, maar
zich daar niet door laat hinderen. Ondertussen probeert hij het publiek op te
zwepen, als ware het Ahoy. Er zitten vijf mensen….
Na nog drie dagen op het haventerrein te hebben
verbleven, is het dan eindelijk de dag van vertrek. Ik was afgelopen dagen al
een paar keer op de boot wezen kijken en had al gezien welke plek ideaal zou
zijn. Op het voordek passen zo’n 15 auto’s en verder naar achteren is het meest
geschikt, omdat het dek naar voren toe flink omhoog loopt. Als dan de neus ook
nog naar achteren gericht staat zou mijn bed mooi horizontaal zijn.
Vooropgesteld dat ik in de auto mag slapen. Ik word als eerste opgeroepen de
auto aan te leveren, waarschijnlijk omdat de cruiser het grootst is. Het
oprijden op de boot mag ik niet zelf doen, dat doet de kapitein. En hij zet hem
precies zo neer als ik hoopte.
Ondertussen worden er vrachtwagenladingen met fruit
in het schip geladen. En alles gaat met de hand, doosje voor doosje, zak voor
zak. Het geurt wel heerlijk benedendeks.
We varen eerst nog naar de passagiersterminal, waar
naar schatting nog z’n 500 mensen aan boord komen. Een ‘plek’ voor een
passagier bestaat uit twee tegenover elkaar geplaatste haken waartussen je je
hangmat hangt. Het gaat vol worden en als ik zie dat de haken voor de
hangmatten net 60 cm uit elkaar hangen, dan zal er niet veel persoonlijke
ruimte zijn. En het wordt vol, bijna alle haken zijn bezet. Dat betekent dat
het bijna onmogelijk is je buurman niet te raken. Laat staan als er iemand
vanuit het midden naar de kant moet of terug. Die moet mensen opzij duwen.
Ik nestel me in mijn eigen hangmat en lees een
beetje. De mensen om mij heen zijn allemaal heel vriendelijk. Van het stel
naast mij krijg ik gelijk een blikje bier. De kapitein roept af en toe iets om
en 1 ding begrijp ik: dat het passagiers niet is toegestaan op het autodek te
komen. Hmm. Later vraag ik het na aan een duitssprekende Braziliaan en die
beaamt het, zij het dat je wel iets uit je auto mag halen. Dan durf ik het aan
om naar de cruiser te gaan. Bootspersoneel ziet me, maar niemand slaat acht op
mij. Ik blijf een tijdje in de auto, eet wat, maak koffie. Dat ziet er wel
gunstig uit voor de nacht. Ga weer naar boven en in mijn hangmat liggen. Ik wil
toch ook proeven hoe het is om hier tussen al die mensen te verblijven. Ik kan
het mooi een beetje afwisselen.
In de avond is er ineens een hoop reuring. Een paar
kleinere typische Amazoneboten zijn langszij komen varen en zijn manden met
açaibessen aan het overladen. Al varende gaan de manden van hand tot hand tot
ze in het midden tussen de auto’s worden opgestapeld. En het gaat maar door,
minstens twee uur lang, duizenden manden. Als ze denken dat mijn fotowand een
mooie vlakke wand is om de manden tegen aan op te stapelen, grijp ik in. Met
een deels gespeelde verontwaardiging trek ik de manden naar voren, los van de
wand. Ik heb geen zin dat straks de wand beschadigd is door een dag lang schuren
door het trillen van de scheepsmotor, of een aggressief sap dat in de fotofolie
trekt. Tot mijn verbazing wordt er instemmend geknikt rondom mij.
Ik heb het even geprobeerd in de hangmat te slapen
en het ligt prima, maar te veel beweging om mij heen Buurman draait zit om en
raakt me aan, wakker. En dan lig ik nog tegen een wand aan, dus maar 1 buurman.
Ik kan de ramen wijd open doen en zo met het dak
dicht ook goede ventilatie. Dak zou open gekund hebben, maar dat is misschien
de goden verzoeken.
Het laden van açai heeft tijd gekost want we voeren
wel door, maar langzaam. En ik sta nu volledig ingebouwd, dus vrees ik dat het
uren gaat duren voor ik van boot af kan.
De vaart is heel afwisselend. Af en toe nemen we
een smalle waterweg die twee grotere met elkaar verbindt. Soms is de bedding 3
kilometer breed en op het laatst meer dan 20 kilometer. Het lijkt of je de open
zee op vaart. Die laat zich trouwens hier, honderden kilometers landinwaarts
ook nog gelden. Je hebt eb en vloed in de rivier. In Belem was dat wel 3 meter.
Als het op zee vloed is kan de rivier zijn water ook niet goed meer kwijt en
gaat het opstuwen.
Dan als het net donker gaat worden komen we aan in
Santana, de haven van Macapa. Tot mijn genoegen meert de boot andersom aan en
hoeven de manden met vruchten niet eerst gelost te worden.
Er is weer iemand die de auto van de boot rijdt,
maar dat is een rauwdouwer. Hij blaft een beetje in het rond en beschadigt
iemands auto. Stuk bumper er af bij het afrijden van de loopplanken. Ik zat al
in de cruiser en blijf daar. Deze idioot gaat mijn auto niet van boord rijden,
dat doe ik zelf. Met wat lastig gemanoevreer en overal om je heen roepende en
gebarende mannen, lukt het ook prima.
Wel weer 20 kilometer in het donker rijden maar ik
wil naar een camping die ik had gemarkeerd. Daar wordt ik eerst wat argwanig
ontvangen, maar uiteindelijk was ik welkom. Goeie plek om even bij te komen en
wat schoonmaakwerk en de was te doen. Ik kan wel merken dat Macapa warmer is
dan Belem. Inmiddels heb ik ook buikloop gekregen en dat zorgt, samen met de
warmte, voor een lamlendig gevoel. Klam en moe. Na nog wat internetten ga ik de
stad in en ga in daar de evenaar over. Op een rotonde staat een monument, maar
veel leuker is een voetbalstadion dat zo gebouwd is dat de middenlijn van het
voetbalveld ook precies op de evenaar ligt. Noordelijk halfrond tegen zuidelijk:
0-0. Ik doe nog wat inkopen en dan begin ik met de laatste fase van deze reis.
Nog 600 kilometer naar de grens met Frans Guyana. Over twee weken vlieg ik
terug. Ik hoop dat het adres wat ik nu heb om de auto te stallen, een goede is.
De mensen lijken heel aardig. Het is wel wat verder van het vliegveld, zo’n 60
km. Ze wonen in Kourou, waar ook de lanceerbasis van de ESA is. Het zou me niet
verbazen als hij daar ook werkt, en/of zijn vouw.
De rit naar de grens is op een goede weg, op ruim
100 kilometer na, wat nog niet geasfalteerd is. Vreselijk diepe kuilen dus dat
stuk nam veel tijd. Aan het eind van de eerste dag, halverwege duik ik een
zijweggetje in en slaap aan de rand van de jungle. Maak nog even een mooi
vogelconcertje mee en ’s ochtends wordt ik gewekt door toekans.
Mijn laatste dag in Brazilië slaap ik bij een
tankstation in het grensplaatsje Oiapoque. Zelden zo’n rustige nacht gehad bij
een tankstation en dan ook nog bij een grens. Dat betekent dat er bijna geen
economisch verkeer is tussen beide landen. Nou ja, er staan nog 2 vrachtwagens,
maar wellicht hebben die alleen iets gebracht naar Oiapoque en keren morgen
weer terug.