Het aanbod van de
winkeltjes was niet geweldig, maar we hebben voor een paar dagen eten kunnen
inslaan. We tanken alles vol wat we hebben, want ook al kunnen we onderweg
mogelijk diesel krijgen, dan zal het zeker duur zijn. Dan begint de klim naar
een pas van 4000 meter. Het landschap is van een ongekende grootte en leegte.
De Landrover heeft het er moeilijk mee en verliest heel veel koelvloeistof.
Ralf moet liters bijvullen. Waar het spul blijft is aanvankelijk een mysterie, hij lekt niet
en de rook is pikzwart. Later zal blijken dat de dop van de overloop kapot is.
We vinden een mooie plek aan een lagune op 3200 meter. In de verte flamingo’s en vicuñas, een soort lama. Overdag valt het mee, maar in de nacht heb ik last van ademnood. Telkens word ik wakker met een apneu-achtige ademstoot. Dat gaat de hele nacht door, wel vijftig keer. Hopelijk wordt het beter want ik zal nog op grotere hoogtes moeten slapen deze tocht. De cruiser heeft helemaal nog geen moeite met de hoogte, afgezien van een beetje zwarte rook. Later, bij steile lange klimmen gaat ook bij mij de koelvloeistof koken. Op deze hoogte gaat dat al bij 90 graden of nog minder. Even stoppen en met draaiende motor af laten koelen werkt goed.
Er komen nog twee dorpjes
onderweg en de eerste is El Peñon. Er is zowaar wifi, maar net als in Hualfin
werkt het vaker niet dan wel. Eindeloos wachten tot een berichtje verstuurd is.
Maar ineens kan ik bellen met Elize. Fijn, weer even contact. Aanvankelijk
wilden we aan het plein overnachten, maar als ik vanuit dorp nog even een een
sunsetritje ga maken, kom ik bij een mooi uitzichtspunt. Via de walkie-talkie
zeg ik dat ik hier blijf en R&J komen ook. Weer een prachtplek. De nacht
gaat me iets beter af, mijn lichaam is zich aan het aanpassen.
Het volgende dorpje,
Antofagasta de la Sierra, is maar zo’n 70 kilometer verder. Ook hier weer
stotterend wifi aan het plein. Via iOverlander vinden we weer een mooie plek
aan een lagune met erachter een prachtige zwarte vulkaankegel. Helaas waait het
veel te hard om buiten te kunnen zitten. Er is een grote groep lama’s trekt
zich niet veel van ons aan. Een mooi plaatje.
Tijdens onze rit naar de
volgende bestemming, vallen we van de ene in de andere verbazing. Wat een
landschappen heb je hier, ongekend. Zo oneindig groot, desolaat, en er komt ook
steeds meer kleur in. Wij in Nederland kunnen ons dat nauwelijks voorstellen.
We rijden nu al een paar honderd kilometer en zijn nog maar 1 andere auto
tegengekomen. Als er geen wind waait is de stilte volkomen.
Als we langs de kant
allemaal bulten zien met glinsteringen, lijkt het eerst dat er glas kapot
gegooid is. Maar het is dan wel heel veel glas en er zijn geen mensen die het
gedaan kunnen hebben. Dan denk ik te weten wat het is. We stoppen om het te
onderzoeken en inderdaad: mica. Ik had ooit al gelezen dat dat hier ook gemijnd
werd. Mica is ook glas, maar dan vulkanisch glas, net als obsidiaan. Obsidiaan
is pikzwart is en heel scherp is als het breekt, in de prehistorie werden er
messen en pijlpunten van gemaakt. Mica is doorzichtig en heeft laagjes. Als je
goede kwaliteit hebt, kun je plakjes van een millimeter dik losmaken. Het werd
vroeger gebruikt voor de raampjes in kolenkachels, toen men nog geen vuurvast
glas kon maken.
Als we een laatste bocht
indraaien is er weer zo’n onbeschrijfelijk uitzicht. Een salar, een witte
zoutvlakte, met heel prominent een bergje met een zuivere kegelvorm. Hij is
ruim 150 meter hoog en een heilige berg. Hij mag daarom niet
beklommen worden. Niet dat ik dat van plan was, ik ben al buiten adem als ik
150 meter rechtuit loop.
Met de zon opkomend achter
de perfecte kegel begint er weer een nieuwe dag. We gaan op tijd op weg, omdat
we niet alleen de verlaten zwavelmijn Mina de Casulidad willen bekijken, maar
daar ook weer weg willen. De mijn ligt op 4100 meter hoogte en dat is voor mij
te hoog om te slapen. Onderweg worden we getrakteerd op misschien wel de
mooiste uitzichten van deze tour. Maar bij tijd en wijlen ook de slechste
wegen. Hele stukken over vuistgrote brokken steen, waar meer dan 10 kilometer
per uur zeker schade zou opleveren. Of gruwelijke wasbord, waarop je of 15 km/u
of 65 moet rijden Dat laatste kan alleen als de weg recht is. Zo hard op
wasbord de bocht door is levensgevaarlijk. Het laatste stuk heen en weer naar
de mijn was zowaar asfalt en daar kun je dan echt even van genieten. Even geen
gerammel en een beetje meer vaart. De weg gaat hoog boven en salar langs. Met
de gekleurde bergen er omheen weer een onwaarschijnlijk mooi uitzicht.
Dat het gebied zo verlaten is en ongenadig voor mens en dier, vind je terug in sommige namen. Laguna del Hombre Muerto, het meer van de dode man. En het Dode Paard of, ja echt, de Dode Duitser. Zelfs in deze tijd is het onverstandig om met één auto hier rond te rijden. Als je pech krijgt en niet verder kunt kan het weken duren voor er iemand langs komt en ben je soms honderden kilometers van hulp verwijderd. Als we op de weg naar het eerste stadje na een week ons ineens een auto tegemoet komt met knipperende lichten, blijken het onze Poolse vrienden te zijn. Huh? Het laatste bericht van hun kwam uit Antofagasta, dat betekent dat ze achter ons aan reden, met twee dagen verschil. En nu komen ze ons tegemoet? Even begrijp ik het niet. Maar ze hebben een andere route genomen en zijn niet naar de mijn gereden. Dat willen ze nog doen, maar dan moeten ze vanuit hier een doorsteek maken. Ik vind dat dus onverstandig, onbezonnen zelfs. Later kreeg ik nog een bericht dat ze terug zijn gekeerd. De weg was te zwaar en niet te doen.
De mijn is een spookstad
waar alleen de muren van alle gebouwen nog staan. De kerk is nog wel redelijk
intact en het lijkt er op dat er af en toe iemand woont. Er is echter niemand
te bekennen. We dolen wat door de verlaten straten en bekijken ook de
mijninstallaties. Daar ligt het bezaaid met stukken zwavel, lichtgeel en met de
bekende rotte-eieren lucht. Na een paar uur hebben we het wel gezien en gaan we
terug naar een hoogte waar slapen wat beter gaat.
We volgen de weg terug die
op het laatst vreselijk geribbeld is. Zelfs met banden waar ik al twee keer
lucht uit heb laten lopen is het schudden en rammelen bijna niet uit te houden.
We stoppen bij een plek met zoutwatergaten. Ze zijn door mensen gemaakt. Het
lijkt er op dat men een gat graaft waar dan zout water in loopt. Het zout dat
dan kristaliseert en aan de kanten en bodem aangroeit wordt waarschijnlijk
geoogst. Mooi om te zien hoe het witte zout het turquoise water omsluit.
We staan vlak voor de
oversteek van de Salar, zo’n 30 kilometer kaarsrechte weg door het zout. Mijn
vrees dat de weg net zo’n wasbord zal zijn wordt godzijdank geen bewaarheid.
Het grootste stuk is mooi glad en je kunt er zelfs vaart maken. Aan het einde
van de weg kronkelt hij nog door wat zoutige bergjes om aan te komen in Tolar
Grande. Een gehucht van enkele honderden zielen. We zien voor het eerst weer
wat auto’s en er zou zelfs internet zijn. Dat klopt maar zo als gewoonlijk doet
die het maar even en laat het dan weer afweten. We kunnen wel de auto’s even
afspoelen, hard nodig met al dat zout.
Dan nog en flink stuk naar San
Antonio de las Cobres. Het minst aantrekkelijke deel van de tocht. Veel wasbord
en weinig moois te zien. En de aankomst in San Antonio verandert daar al niet
veel aan. Ik moet Jacek gelijk geven met zijn omschrijving. It’s a shithole.
Het heeft niets aantrekkelijks. We slapen op een parking in het centrum en ik
heb het zwaar. Het is hier met 3850 meter net weer een paar honderd hoger en ik
merk het gelijk. De volgende dag kan ik nog even online met het wachtwoord van
het enige hotel, gekregen van Jacek.
De weg van San Antonio naar
Salta was wél heel interessant. Na een klim naar 4100 dalen we bijna 3000 meter
af door een landschap van sterk verweerde bergen, meestal grauw, maar dan
ineens kan er een gedeelte zijn met vlammende kleuren. Wat een geweldige tocht
was dit, een echt avontuur, want we zijn van de ene verbazing in de andere
gevallen. Deze tocht staat ook nergens zo beschreven en er zijn denk ik ook
maar heel weinig mensen die hem gedaan hebben. Maar hij zou zo in de
toptien-lijstjes kunnen staan van mooiste tochten ter wereld. Ik zelf reken hem
tot de drie mooiste, samen met de Carretera Austral en Noordwest Namibië. Het
rondje vanaf en terug naar Salta zal ongeveer 1500 kilometer zijn. Ik ben blij
dat ik samen met Ralph en Janneke deze rondrit heb kunnen maken. We hebben al
het moois met elkaar kunnen delen en met twee auto’s rijden gaf een gevoel van
veiligheid, in een gebied dat maar voor een handjevol mensen de deur op een
kier heeft gezet.