dinsdag 30 januari 2018

28






Het aanbod van de winkeltjes was niet geweldig, maar we hebben voor een paar dagen eten kunnen inslaan. We tanken alles vol wat we hebben, want ook al kunnen we onderweg mogelijk diesel krijgen, dan zal het zeker duur zijn. Dan begint de klim naar een pas van 4000 meter. Het landschap is van een ongekende grootte en leegte. De Landrover heeft het er moeilijk mee en verliest heel veel koelvloeistof. Ralf moet liters bijvullen. Waar het spul blijft is aanvankelijk een mysterie, hij lekt niet en de rook is pikzwart. Later zal blijken dat de dop van de overloop kapot is.

We  vinden  een  mooie  plek  aan een  lagune  op 3200 meter.  In de  verte  flamingo’s  en vicuñas, een soort lama. Overdag valt het mee, maar in de nacht heb ik last van ademnood. Telkens word ik wakker met een apneu-achtige ademstoot. Dat gaat de hele nacht door, wel vijftig keer. Hopelijk wordt het beter want ik zal nog op grotere hoogtes moeten slapen deze tocht. De cruiser heeft helemaal nog geen  moeite met de hoogte,  afgezien van een beetje zwarte rook. Later, bij steile lange klimmen gaat ook bij mij de koelvloeistof koken. Op deze hoogte gaat dat al bij  90 graden of nog minder. Even  stoppen en met  draaiende  motor af laten koelen werkt goed.
 
Er komen nog twee dorpjes onderweg en de eerste is El Peñon. Er is zowaar wifi, maar net als in Hualfin werkt het vaker niet dan wel. Eindeloos wachten tot een berichtje verstuurd is. Maar ineens kan ik bellen met Elize. Fijn, weer even contact. Aanvankelijk wilden we aan het plein overnachten, maar als ik vanuit dorp nog even een een sunsetritje ga maken, kom ik bij een mooi uitzichtspunt. Via de walkie-talkie zeg ik dat ik hier blijf en R&J komen ook. Weer een prachtplek. De nacht gaat me iets beter af, mijn lichaam is zich aan het aanpassen. 
 
Het volgende dorpje, Antofagasta de la Sierra, is maar zo’n 70 kilometer verder. Ook hier weer stotterend wifi aan het plein. Via iOverlander vinden we weer een mooie plek aan een lagune met erachter een prachtige zwarte vulkaankegel. Helaas waait het veel te hard om buiten te kunnen zitten. Er is een grote groep lama’s trekt zich niet veel van ons aan. Een mooi plaatje.
 


Tijdens onze rit naar de volgende bestemming, vallen we van de ene in de andere verbazing. Wat een landschappen heb je hier, ongekend. Zo oneindig groot, desolaat, en er komt ook steeds meer kleur in. Wij in Nederland kunnen ons dat nauwelijks voorstellen. We rijden nu al een paar honderd kilometer en zijn nog maar 1 andere auto tegengekomen. Als er geen wind waait is de stilte volkomen.

Als we langs de kant allemaal bulten zien met glinsteringen, lijkt het eerst dat er glas kapot gegooid is. Maar het is dan wel heel veel glas en er zijn geen mensen die het gedaan kunnen hebben. Dan denk ik te weten wat het is. We stoppen om het te onderzoeken en inderdaad: mica. Ik had ooit al gelezen dat dat hier ook gemijnd werd. Mica is ook glas, maar dan vulkanisch glas, net als obsidiaan. Obsidiaan is pikzwart is en heel scherp is als het breekt, in de prehistorie werden er messen en pijlpunten van gemaakt. Mica is doorzichtig en heeft laagjes. Als je goede kwaliteit hebt, kun je plakjes van een millimeter dik losmaken. Het werd vroeger gebruikt voor de raampjes in kolenkachels, toen men nog geen vuurvast glas kon maken. 
 
Als we een laatste bocht indraaien is er weer zo’n onbeschrijfelijk uitzicht. Een salar, een witte zoutvlakte, met heel prominent een bergje met een zuivere kegelvorm. Hij is ruim 150 meter hoog en een heilige berg. Hij mag daarom niet beklommen worden. Niet dat ik dat van plan was, ik ben al buiten adem als ik 150 meter rechtuit loop.

Met de zon opkomend achter de perfecte kegel begint er weer een nieuwe dag. We gaan op tijd op weg, omdat we niet alleen de verlaten zwavelmijn Mina de Casulidad willen bekijken, maar daar ook weer weg willen. De mijn ligt op 4100 meter hoogte en dat is voor mij te hoog om te slapen. Onderweg worden we getrakteerd op misschien wel de mooiste uitzichten van deze tour. Maar bij tijd en wijlen ook de slechste wegen. Hele stukken over vuistgrote brokken steen, waar meer dan 10 kilometer per uur zeker schade zou opleveren. Of gruwelijke wasbord, waarop je of 15 km/u of 65 moet rijden Dat laatste kan alleen als de weg recht is. Zo hard op wasbord de bocht door is levensgevaarlijk. Het laatste stuk heen en weer naar de mijn was zowaar asfalt en daar kun je dan echt even van genieten. Even geen gerammel en een beetje meer vaart. De weg gaat hoog boven en salar langs. Met de gekleurde bergen er omheen weer een onwaarschijnlijk mooi uitzicht.
 
  Dat het gebied zo verlaten is en ongenadig voor mens en dier, vind je terug in sommige namen. Laguna del Hombre Muerto, het meer van de dode man. En het Dode Paard of, ja echt, de Dode Duitser. Zelfs in deze tijd is het onverstandig om met één auto hier rond te rijden. Als je pech krijgt en niet verder kunt kan het weken duren voor er iemand langs komt en ben je soms honderden kilometers van hulp verwijderd. Als we op de weg naar het eerste stadje na een week ons ineens een auto tegemoet komt met knipperende lichten, blijken het onze Poolse vrienden te zijn. Huh? Het laatste bericht van hun kwam uit Antofagasta, dat betekent dat ze achter ons aan reden, met twee dagen verschil. En nu komen ze ons tegemoet? Even begrijp ik het niet. Maar ze hebben een andere route genomen en zijn niet naar de mijn gereden. Dat willen ze nog doen, maar dan moeten ze vanuit hier een doorsteek maken. Ik vind dat dus onverstandig, onbezonnen zelfs. Later kreeg ik nog een bericht dat ze terug zijn gekeerd. De weg was te zwaar en niet te doen.

De mijn is een spookstad waar alleen de muren van alle gebouwen nog staan. De kerk is nog wel redelijk intact en het lijkt er op dat er af en toe iemand woont. Er is echter niemand te bekennen. We dolen wat door de verlaten straten en bekijken ook de mijninstallaties. Daar ligt het bezaaid met stukken zwavel, lichtgeel en met de bekende rotte-eieren lucht. Na een paar uur hebben we het wel gezien en gaan we terug naar een hoogte waar slapen wat beter gaat. 

We volgen de weg terug die op het laatst vreselijk geribbeld is. Zelfs met banden waar ik al twee keer lucht uit heb laten lopen is het schudden en rammelen bijna niet uit te houden. We stoppen bij een plek met zoutwatergaten. Ze zijn door mensen gemaakt. Het lijkt er op dat men een gat graaft waar dan zout water in loopt. Het zout dat dan kristaliseert en aan de kanten en bodem aangroeit wordt waarschijnlijk geoogst. Mooi om te zien hoe het witte zout het turquoise water omsluit. 

We staan vlak voor de oversteek van de Salar, zo’n 30 kilometer kaarsrechte weg door het zout. Mijn vrees dat de weg net zo’n wasbord zal zijn wordt godzijdank geen bewaarheid. Het grootste stuk is mooi glad en je kunt er zelfs vaart maken. Aan het einde van de weg kronkelt hij nog door wat zoutige bergjes om aan te komen in Tolar Grande. Een gehucht van enkele honderden zielen. We zien voor het eerst weer wat auto’s en er zou zelfs internet zijn. Dat klopt maar zo als gewoonlijk doet die het maar even en laat het dan weer afweten. We kunnen wel de auto’s even afspoelen, hard nodig met al dat zout. 
 
Dan nog en flink stuk naar San Antonio de las Cobres. Het minst aantrekkelijke deel van de tocht. Veel wasbord en weinig moois te zien. En de aankomst in San Antonio verandert daar al niet veel aan. Ik moet Jacek gelijk geven met zijn omschrijving. It’s a shithole. Het heeft niets aantrekkelijks. We slapen op een parking in het centrum en ik heb het zwaar. Het is hier met 3850 meter net weer een paar honderd hoger en ik merk het gelijk. De volgende dag kan ik nog even online met het wachtwoord van het enige hotel, gekregen van Jacek. 
 
De weg van San Antonio naar Salta was wél heel interessant. Na een klim naar 4100 dalen we bijna 3000 meter af door een landschap van sterk verweerde bergen, meestal grauw, maar dan ineens kan er een gedeelte zijn met vlammende kleuren. Wat een geweldige tocht was dit, een echt avontuur, want we zijn van de ene verbazing in de andere gevallen. Deze tocht staat ook nergens zo beschreven en er zijn denk ik ook maar heel weinig mensen die hem gedaan hebben. Maar hij zou zo in de toptien-lijstjes kunnen staan van mooiste tochten ter wereld. Ik zelf reken hem tot de drie mooiste, samen met de Carretera Austral en Noordwest Namibië. Het rondje vanaf en terug naar Salta zal ongeveer 1500 kilometer zijn. Ik ben blij dat ik samen met Ralph en Janneke deze rondrit heb kunnen maken. We hebben al het moois met elkaar kunnen delen en met twee auto’s rijden gaf een gevoel van veiligheid, in een gebied dat maar voor een handjevol mensen de deur op een kier heeft gezet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten