zondag 11 maart 2018

32



De grens is nog 20 kilometer maar de grensposten van beide landen liggen wel 60 kilometer uit elkaar. Die van Chili gelijk nadat we zijn gaan rijden. Een moderne post waar we in 10 minuten klaar zijn. De nieuwe weg gaat door mooi berglandschap en langs een groot stuwmeer. We hadden het idee dat er aan chileense kant nog een dam gepland staat. Een groot werkterrein met honderden tunnelsegmenten en af-en aanrijdende cementauto’s. De tunnel dient waarschijnlijk om later de rivier tijdelijk om te leiden, zodat dan de dam kan worden gebouwd.
Aan de andere kant doet de Argentijnse grenspost gelijk minder vriendelijk aan. Groene uniformen wijzen ons een inspectieplek aan. Aan het loket voor de imigracion begint het gelijk goed. De man wil het TIP (tijdelijke importpapier auto) van Chili hebben, alleen die heeft de Chileense douane gehouden. Even is het welles-nietes en dan lopen we samen naar de douaneman, die hem vertelt dat mijn verhaal klopt. Sowieso is mij bij binnenkomst nog nooit naar de TIP van het vorige land gevraagd, is ook helemaal niet ter zake doende, zeker niet bij de imigracion. Niet erg professioneel, denk ik dan. Alsof we de eerste buitenlanders zijn die met eigen auto de grens passeren. Of hij hier sinds gisteren werkt, wat me gezien zijn leeftijd van 50+ ook onwaarschijnlijk lijkt. Als alle papierwerk dan eindelijk in orde is krijgen we inderdaad nog een inspectie van de auto, die eigenlijk ook nergens op slaat. De man bekijkt de camper van binnen en trekt het dashbordkastje open. Dan schudt hij ons vriendelijk de hand en kunnen we verder.

We gaan naar Payunia, een gebied omringd door vulkanen die een groot gebied met zwart lavagruis hebben bedekt. In een klein dorpje sprokkelen we in verschllende winkeltjes nieuw proviand bij elkaar en rijden we naar een klein riviertje, met de enigszins overtrokken naam Rio Grande. Na een stuk van de routa 40 waar flink aan de weg gewerkt wordt, moeten we een gravelweg nemen. Gelijk wordt de toon voor de komende dagen gezet. Wasbord! Banden aflaten dus. En als het niet genoeg helpt, nog een keer tot we op banden met 2 bar rijden. Dikke pafwangen, maar het scheelt wel, hoewel er stukken zijn die zo gruwelijk geribbeld zijn dat je maar 10 tot 20 km/u kan rijden. Dan het eerste bord dat zegt ‘circuito turistico’. We hadden gelezen dat je hier niet met eigen auto mag rijden en een toer met een busje moet boeken, maar dat is op een bord nergens te lezen. Het is een gebied waarvan eigenlijk onduidelijk is wat of van wie het is. Het heet een reserva te zijn, maar de borden zijn van YPF, de oliemaatschappij die in hetzelfde gebied middels ja-knikkers olie oppompt. We rijden gewoon door en zien wel wat er gebeurt. Na een paar kilometer komt er een afslag die we inslaan. Het duurt niet lang of een enorm gat in de weg dwingt ons tot omkeren, nadat ook te zien was dat er na het gat al lang geen verkeer meer heeft gereden. Terug naar het grotere pad, dat we dan maar op- en neer zullen rijden. 

De eerste helft ben ik nog niet erg onder de indruk van het landschap. Maar dan op slag verandert het. Een wijdse zwarte vlakte met doet de lichtgroene graspollen mooi afsteken. Er lopen guanaco’s en op een groepje vulkanen in de verte is het gaan sneeuwen. Ze zien er uit alsof ze bepoedersuikerd worden. Het wordt nog mooier als het zwarte lavagruis hier en daar afgewisseld wordt door een rode variant, zijn kleur verkregen door oxides, zeg maar roest. Het doet me denken aan IJsland.

Na 30 klometer bereiken we het eindpunt, waar tafels en bankjes doen vermoeden dat de bustoertjes hier hun lunch houden. We keren om en besluiten om het gebied in noordelijk richting te verlaten. Weliswaar is die weg langer maar gaat voor ons wel in de goede richting. Het zou 70 kilometer corrugation-hell worden. Een van de verschrikkelijkste wegen die ik ooit reed. Hier kunnen ze in Australie nog wat van leren. We worden veel ingehaald door YPF-hiluxen, die allemaal vrolijk zwaaien. Halverwege vinden we een ongebruikte track die van de weg afgaat en ons een prima plek voor de nacht biedt. Rondom ons veel onweer maar het blijft op afstand, een kort regenbuitje doet de struiken en de grond om ons heerlijk geuren. Naast de auto is een gat in de grond waar een vreemsoortig knorrend geluid uit komt. Verderop klinkt een antwoord. We komen er niet achter wat voor beest het was, waarschijnlijk een knaagdier.

Plotsklaps is het om ons heen wit. Sneeuw? Nee, hagel van de afgelopen nacht. Het pakketje ijs smelt langzaam weg in de ochtendzon. Dan de laatste 20 km op goddelijk asfalt naar Malargüe. Een grote afgeleverde zak vuile was kunnen we pas om 8 uur weer ophalen en we pakken de camping. Die is voor een gemeentecamping behoorlijk goed, alleen de beloofde wifi blijft weigeren. Dat halen we de volgende dag in bij een tankstation waar we al onze online-dingetjes kunnen doen.

Malargüe is een nietszeggend stadje met een relaxte sfeer, maar het biedt ons waar we behoefte aan hebben. Een camping met goede douches en supermarkten om de kasten weer te vullen. Ook vind ik er nieuwe rubbers voor de bladveren. Twee zijn helemaal doorgesleten, vermoedelijk van de wasbordwegen. De winkel die ze verkoopt heeft zelfs een werkplaats waar ze er voor mij op gezet worden. Had ik zelf ook wel gekund, maar voor zo weinig laat ik het graag doen.

Als ik op iOverlander een weg zie met een aantal kampeerplekken dan heeft dat gelijk mijn aandacht. Hij leidt naar het skigebied Las Leñas en verder naar Valle Hermoso, wat ‘prachtige vallei’ betekent. Omdat het ’s winters in Las Leñas waarschijnlijk een drukke bedoening is, is de weg er heen geasfalteerd en halverwege vinden we een heerlijk plek aan een riviertje.
Na het skioord, dat nu een doodse sfeer heeft, gaat hij verder als gravelweg. Dan, ineens, openbaart zich de Valle zich aan ons en Hermoso is hij. We staan bovenaan de pas en kijken in een enorme kom, omgeven door bergen. Een brede rivierbedding heeft vertakte stroompjes. Een fantastich aanzicht dat me aan de Krossa rivier op IJsland doet denken.
Over een kronkelweg met haarspelden kruipen we 500 meter naar beneden de vlakte op. Er is een camping, maar je mag hier overal ook wildkamperen. Dit is wat Argentinië mede zo aantrekkelijk maakt. Een gevoel van vrijheid in de natuur die je elders moeilijk vindt. Dit zou gemakkelijk een nationaal park kunnen zijn met hoge entree en regeltjes.

Vanaf onze plek kunnen we verder de vallei verkennen. Het is een genot om de weg te rijden en het zicht op de omringende bergen te zien verschuiven, als waren het de coulissen van een gigantisch theater. Nog even een hele steile klim en afdaling, vlak voordat de weg eindigt. Helaas want de vallei gaat hier verder in een canyon.

Terug op onze plek kunnen we voor de tweede keer genieten hoe de ondergaande zon de berg tegenover ons aanlicht. De rotspilaren boven op de top kleuren fel oranje.

We blijven nog een tweede nacht en terug ook een tweede keer aan het riviertje. We hadden de uitstap korter dan vier dagen gedacht en bijna al ons eten is op. We scharrelen de laatste dingen uit onze voorraadkast bij elkaar. Puree uit een zakje met vieze knakworstjes, waarvan ik nummer drie echt niet meer wegkrijg. Maar beter dan een lege maag.
Malargüe is het dichtst bij om alles weer aan te vullen en weer eens een goed stuk vlees te halen. Ik blijf me verbazen dat je hier voor de lekkerste ossehaas een tientje per kilo betaalt, goedkoper dan sommige groente hier.
Als we verder naar het noorden gaan hebben we de keuze uit twee wegen. Rechtdoor over een oud stuk Routa 40 of omrijden via San Rafael over asfalt. Wat de keuze lastig maakt is dat er bij laatstgenoemde stad een mooie canyon is, waar condors rondhangen. Van de 40 lezen we dat er biina niemand meer rijdt, maar dat het wel door zeer mooi landschap gaat. We kiezen voor het laatste, ook omdat het een wat meer naar avontuur ruikt. Vlak voor we vertrekken lees ik nog een vijf dagen oude melding dat de weg afgesloten is. We gaan toch.

Het eerste deel is over een hoogvlakte met grasland, of eigenlijk meer graspollenland. Heel wijds maar niet erg bijzonder, totdat langzaam maar zeker een vulkaan aan de horizon doemt, de Cerro Diamante. Hij zal het grootste deel van de weg zichtbaar zijn, behalve wanneer we in een ravijn afdalen waarin de Rio Diamante stroomt. Daar is ook het enige gehucht van drie of vier huizen. Verderop zien we een doemscenario, een bulldozer die midden op de weg met een bult stenen in de weer is. Zou het dan toch tot hier en niet verder zijn? Ik stap uit en bekijk de situatie. De man op de machine gaat onverstoorbaar verder. Hij is nog een kwartier bezig als hij vraagt of het me lukt om over de bult te komen. Tuurlijk. En we kunnen verder.

We zoeken een plek die uitzicht geeft op de vulkaan maar dat is best lastig op de bochtige weg. Pas in een dalletje met wat bomen kunnen we kamp maken. Tussen de begroeiing door kunnen we nog net zien hoe de vulkaan in rood avondlicht gedompeld wordt. Er komt nog een hele oude pick-up truck voorbij, de eerste andere auto vandaag.

De weg kronkelt verder door een verlaten berglandschap en pas de laatste 40 kilometer komen we weer in de bewoonde wereld. De weg wordt recht en voert door een breed dal waar ineens overal wijngaarden te zien zijn. Ons doel voor de nacht is een plek die op een stille weg tussen de druiveranken ligt. De gravelweg eindigt bij een hek van een wijndomijn met hotel, dat we in de verte zien liggen. Achter het druivenland liggen de bergen, een prachtige combinatie. De plek is stil en er komen maar twee auto’s langs. Maar ondanks dat niemand er wat van kan zeggen dat we hier staan, voelt het toch een beetje raar, awkward zoals de engelsen zeggen. Alsof we op iemands stoep staan te kamperen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten