De
grens is nog 20 kilometer maar de grensposten van beide landen liggen wel 60
kilometer uit elkaar. Die van Chili gelijk nadat we zijn gaan rijden. Een
moderne post waar we in 10 minuten klaar zijn. De nieuwe weg gaat door mooi
berglandschap en langs een groot stuwmeer. We hadden het idee dat er aan
chileense kant nog een dam gepland staat. Een groot werkterrein met honderden
tunnelsegmenten en af-en aanrijdende cementauto’s. De tunnel dient
waarschijnlijk om later de rivier tijdelijk om te leiden, zodat dan de dam kan
worden gebouwd.
Aan
de andere kant doet de Argentijnse grenspost gelijk minder vriendelijk aan.
Groene uniformen wijzen ons een inspectieplek aan. Aan het loket voor de
imigracion begint het gelijk goed. De man wil het TIP (tijdelijke importpapier
auto) van Chili hebben, alleen die heeft de Chileense douane gehouden. Even is
het welles-nietes en dan lopen we samen naar de douaneman, die hem vertelt dat
mijn verhaal klopt. Sowieso is mij bij binnenkomst nog nooit naar de TIP van
het vorige land gevraagd, is ook helemaal niet ter zake doende, zeker niet bij
de imigracion. Niet erg professioneel, denk ik dan. Alsof we de eerste
buitenlanders zijn die met eigen auto de grens passeren. Of hij hier sinds
gisteren werkt, wat me gezien zijn leeftijd van 50+ ook onwaarschijnlijk lijkt.
Als alle papierwerk dan eindelijk in orde is krijgen we inderdaad nog een
inspectie van de auto, die eigenlijk ook nergens op slaat. De man bekijkt de
camper van binnen en trekt het dashbordkastje open. Dan schudt hij ons
vriendelijk de hand en kunnen we verder.
We
gaan naar Payunia, een gebied omringd door vulkanen die een groot gebied met
zwart lavagruis hebben bedekt. In een klein dorpje sprokkelen we in verschllende
winkeltjes nieuw proviand bij elkaar en rijden we naar een klein riviertje, met
de enigszins overtrokken naam Rio Grande. Na een stuk van de routa 40 waar
flink aan de weg gewerkt wordt, moeten we een gravelweg nemen. Gelijk wordt de
toon voor de komende dagen gezet. Wasbord! Banden aflaten dus. En als het niet
genoeg helpt, nog een keer tot we op banden met 2 bar rijden. Dikke pafwangen,
maar het scheelt wel, hoewel er stukken zijn die zo gruwelijk geribbeld zijn
dat je maar 10 tot 20 km/u kan rijden. Dan het eerste bord dat zegt ‘circuito
turistico’. We hadden gelezen dat je hier niet met eigen auto mag rijden en een
toer met een busje moet boeken, maar dat is op een bord nergens te lezen. Het
is een gebied waarvan eigenlijk onduidelijk is wat of van wie het is. Het heet
een reserva te zijn, maar de borden zijn van YPF, de oliemaatschappij die in
hetzelfde gebied middels ja-knikkers olie oppompt. We rijden gewoon door en zien
wel wat er gebeurt. Na een paar kilometer komt er een afslag die we inslaan.
Het duurt niet lang of een enorm gat in de weg dwingt ons tot omkeren, nadat
ook te zien was dat er na het gat al lang geen verkeer meer heeft gereden.
Terug naar het grotere pad, dat we dan maar op- en neer zullen rijden.
De eerste helft ben ik nog niet erg onder de indruk van het landschap. Maar dan op slag verandert het. Een wijdse zwarte vlakte met doet de lichtgroene graspollen mooi afsteken. Er lopen guanaco’s en op een groepje vulkanen in de verte is het gaan sneeuwen. Ze zien er uit alsof ze bepoedersuikerd worden. Het wordt nog mooier als het zwarte lavagruis hier en daar afgewisseld wordt door een rode variant, zijn kleur verkregen door oxides, zeg maar roest. Het doet me denken aan IJsland.
Na
30 klometer bereiken we het eindpunt, waar tafels en bankjes doen vermoeden dat
de bustoertjes hier hun lunch houden. We keren om en besluiten om het gebied in
noordelijk richting te verlaten. Weliswaar is die weg langer maar gaat voor ons
wel in de goede richting. Het zou 70 kilometer corrugation-hell worden. Een van
de verschrikkelijkste wegen die ik ooit reed. Hier kunnen ze in Australie nog
wat van leren. We worden veel ingehaald door YPF-hiluxen, die allemaal vrolijk
zwaaien. Halverwege vinden we een ongebruikte track die van de weg afgaat en
ons een prima plek voor de nacht biedt. Rondom ons veel onweer maar het blijft
op afstand, een kort regenbuitje doet de struiken en de grond om ons heerlijk
geuren. Naast de auto is een gat in de grond waar een vreemsoortig knorrend
geluid uit komt. Verderop klinkt een antwoord. We komen er niet achter wat voor
beest het was, waarschijnlijk een knaagdier.
Plotsklaps
is het om ons heen wit. Sneeuw? Nee, hagel van de afgelopen nacht. Het pakketje
ijs smelt langzaam weg in de ochtendzon. Dan de laatste 20 km op goddelijk
asfalt naar Malargüe. Een grote afgeleverde zak vuile was kunnen we pas om 8 uur
weer ophalen en we pakken de camping. Die is voor een gemeentecamping
behoorlijk goed, alleen de beloofde wifi blijft weigeren. Dat halen we de
volgende dag in bij een tankstation waar we al onze online-dingetjes kunnen
doen.
Malargüe
is een nietszeggend stadje met een relaxte sfeer, maar het biedt ons waar we
behoefte aan hebben. Een camping met goede douches en supermarkten om de kasten
weer te vullen. Ook vind ik er nieuwe rubbers voor de bladveren. Twee zijn
helemaal doorgesleten, vermoedelijk van de wasbordwegen. De winkel die ze
verkoopt heeft zelfs een werkplaats waar ze er voor mij op gezet worden. Had ik
zelf ook wel gekund, maar voor zo weinig laat ik het graag doen.
Als
ik op iOverlander een weg zie met een aantal kampeerplekken dan heeft dat
gelijk mijn aandacht. Hij leidt naar het skigebied Las Leñas en verder naar
Valle Hermoso, wat ‘prachtige vallei’ betekent. Omdat het ’s winters in Las
Leñas waarschijnlijk een drukke bedoening is, is de weg er heen geasfalteerd en
halverwege vinden we een heerlijk plek aan een riviertje.
Na
het skioord, dat nu een doodse sfeer heeft, gaat hij verder als gravelweg. Dan,
ineens, openbaart zich de Valle zich aan ons en Hermoso is hij. We staan
bovenaan de pas en kijken in een enorme kom, omgeven door bergen. Een brede
rivierbedding heeft vertakte stroompjes. Een fantastich aanzicht dat me aan de
Krossa rivier op IJsland doet denken.
Over
een kronkelweg met haarspelden kruipen we 500 meter naar beneden de vlakte op.
Er is een camping, maar je mag hier overal ook wildkamperen. Dit is wat
Argentinië mede zo aantrekkelijk maakt. Een gevoel van vrijheid in de natuur
die je elders moeilijk vindt. Dit zou gemakkelijk een nationaal park kunnen
zijn met hoge entree en regeltjes.
Vanaf
onze plek kunnen we verder de vallei verkennen. Het is een genot om de weg te
rijden en het zicht op de omringende bergen te zien verschuiven, als waren het
de coulissen van een gigantisch theater. Nog even een hele steile klim en
afdaling, vlak voordat de weg eindigt. Helaas want de vallei gaat hier verder
in een canyon.
Terug op onze plek kunnen we voor de tweede keer genieten hoe de ondergaande zon de berg tegenover ons aanlicht. De rotspilaren boven op de top kleuren fel oranje.
We
blijven nog een tweede nacht en terug ook een tweede keer aan het riviertje. We
hadden de uitstap korter dan vier dagen gedacht en bijna al ons eten is op. We scharrelen
de laatste dingen uit onze voorraadkast bij elkaar. Puree uit een zakje met
vieze knakworstjes, waarvan ik nummer drie echt niet meer wegkrijg. Maar beter
dan een lege maag.
Malargüe
is het dichtst bij om alles weer aan te vullen en weer eens een goed stuk vlees
te halen. Ik blijf me verbazen dat je hier voor de lekkerste ossehaas een
tientje per kilo betaalt, goedkoper dan sommige groente hier.
Als
we verder naar het noorden gaan hebben we de keuze uit twee wegen. Rechtdoor
over een oud stuk Routa 40 of omrijden via San Rafael over asfalt. Wat de keuze
lastig maakt is dat er bij laatstgenoemde stad een mooie canyon is, waar
condors rondhangen. Van de 40 lezen we dat er biina niemand meer rijdt, maar
dat het wel door zeer mooi landschap gaat. We kiezen voor het laatste, ook
omdat het een wat meer naar avontuur ruikt. Vlak voor we vertrekken lees ik nog
een vijf dagen oude melding dat de weg afgesloten is. We gaan toch.
Het
eerste deel is over een hoogvlakte met grasland, of eigenlijk meer
graspollenland. Heel wijds maar niet erg bijzonder, totdat langzaam maar zeker
een vulkaan aan de horizon doemt, de Cerro Diamante. Hij zal het grootste deel
van de weg zichtbaar zijn, behalve wanneer we in een ravijn afdalen waarin de
Rio Diamante stroomt. Daar is ook het enige gehucht van drie of vier huizen.
Verderop zien we een doemscenario, een bulldozer die midden op de weg met een
bult stenen in de weer is. Zou het dan toch tot hier en niet verder zijn? Ik
stap uit en bekijk de situatie. De man op de machine gaat onverstoorbaar
verder. Hij is nog een kwartier bezig als hij vraagt of het me lukt om over de
bult te komen. Tuurlijk. En we kunnen verder.
We
zoeken een plek die uitzicht geeft op de vulkaan maar dat is best lastig op de
bochtige weg. Pas in een dalletje met wat bomen kunnen we kamp maken. Tussen de begroeiing door kunnen we nog net
zien hoe de vulkaan in rood avondlicht gedompeld wordt. Er komt nog een hele
oude pick-up truck voorbij, de eerste andere auto vandaag.
De
weg kronkelt verder door een verlaten berglandschap en pas de laatste 40
kilometer komen we weer in de bewoonde wereld. De weg wordt recht en voert door
een breed dal waar ineens overal wijngaarden te zien zijn. Ons doel voor de
nacht is een plek die op een stille weg tussen de druiveranken ligt. De
gravelweg eindigt bij een hek van een wijndomijn met hotel, dat we in de verte
zien liggen. Achter het druivenland liggen de bergen, een prachtige combinatie.
De plek is stil en er komen maar twee auto’s langs. Maar ondanks dat niemand
er wat van kan zeggen dat we hier staan, voelt het toch een beetje raar,
awkward zoals de engelsen zeggen. Alsof we op iemands stoep staan te kamperen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten