donderdag 1 maart 2018

31




Als ik haar van het vliegveld heb opgehaald rijden we terug naar het tankstation zodat Elize ook even kan douchen. Dan een stuk rijden door de binnenlanden, vaag richting de kust. Een plek die me wel wat leek voor de komende nacht is bezet door wegwerkmachines. Helaas, want het uitzicht is schitterend. We zoeken verder maar vinden niets geschikts meer en zo belanden we aan de kust in Viña del Mar. Net buiten een strandparking wachten we tot om acht uur het betaald parkeren ophoudt. Je merkt aan alles dat dit het bewoonde deel van Chili is. Veel bebouwing, drukte en voor alles moet je betalen, vooral parkeren. Na een heel gezellige avond gaan we zuidwaarts, naar de interessantere stad Valparaiso.

Deze stad is gebouwd op steile heuvels en was tot 1914 de belangrijkste haven aan de westkust van Zuid-Amerika. Schepen die de ronding van Kaap Hoorn doorstaan hadden, vonden hier veilige haven om hun goederen te lossen, of proviand in te slaan voor de verdere tocht naar de westkust van de Verenigde Staten. De opening van het Panamakanaal haalde een streep door het bestaansrecht en Valpariaso kwam in verval. Wat bleef is een stad met een unieke structuur, een klein vlak gedeelte met haven en binnenstad en eromheen de bewoonde heuvels.

Overal zijn de huize beschilderd met de mooiste tekeningen en die vormen nu de grote attractie. Zwermen toeristen vullen hier en daar de smalle straatjes of stan in een lange rij bij één van de antieke liftwagentjes, die je een vermoeiende klim door de steile straatjes bespaart.


Wij lopen ook, maar rijden ook veel heuvel op en heuvel af. Zo zien we ook de minder toeristische stukken. Daar zie je soms de huizen bijna instorten of net van de ondergang gered worden. Ik moet soms even flink op het gas op de steile stukken. De brul van de motor galmend in de nauwe straatjes doet af en toe een auto-alarm afgaan. Ik kan een glimlach dan niet onderdrukken.

Net buiten de stad is een prima slaapplek op een schiereilandje waar verder alleen wat sportvissers zijn. Na nog een tweede dag de stad bekeken te hebben, gaan we verder langs de kust. Een zwerftocht door een gebied dat volgebouwd staat met vakantiehuisjes, leidt ons uiteindelijk naar een hoge klif boven een mooi strandje. Daar beneden is het vol, allemaal tentjes, muziek en later ook houtvuurtjes. Heel gezellig allemaal, vooral van een afstand, want wij hoeven daar niet tussen te staan.
Een stranddorpje verder is een visrestaurantje met een prachtige veranda boven het strand. Daar eten we garnalen en toasten met een frisse chileense witte wijn. Life is good.

Het is wel weer even genoeg kust zo en we gaan oostwaarts, richting de wijnlanden. Net onder Santiago is een groot wijnbedrijf waar we absoluut heen moeten. Ik drink al zeker 10 jaar met plezier hun wijn, die ik gewoon bij Appie koop. Undurraga. Ik ben gek op hun Carmenere en dat is ook nog een wijn met een speciale geschiedenis. Meegekomen met Merlotwijnstokken uit Frankrijk en goed aangeslagen op het terroir hier in Chili. Pas in 2000, na ruim 100 jaar wijn maken, werd duidelijk dat men geen Merlotdruiven had, maar Carmenere. In Frankrijk is de druif ooit uitgestorven door een ziekte. Een echte Chileense druif dus inmiddels.

De tour is interessant en wordt afgesloten met een proeverij. Begint met een frisse, fruitige wit, gevolgd door een prima rood waarvan ik alle wetenswaardigheden vergeten ben, vanwege het feit dat nummer drie een premium Carmenere was. Hoogste kwaliteit dus. De dessertwijn aan het einde is mij te zoet en ik laat me nog een bodempje van mijn favoriet inschenken. 

We willen wat natuur zien en daarvoor moeten we een flink stuk naar het zuiden rijden voor een park met wat mooie watervallen. Het eerste stuk kunnen we de grote snelweg nog mijden, maar tegen de tijd dat we echt niet anders kunnen dan deze tolweg te pakken, zijn we ook wel flauw van de B-weg met zijn eindeloze verkeersdrempels. Het hele gebied is een aaneenschakeling van wijn- en fruitboomgaarden en de bewoning die dat met zich meebrengt. Voorbij Curico gaan we de grote weg af en rijden we in zuidoostelijke richting naar het Reserva Siete Tazas bij El Radal. Dat betekent ‘zeven kopjes’ en slaat op de waterval die zeven keer van het ene basin in het volgende valt.
Een klein zijweggetje levert ons een mooi slaapplekkie, maar de volgende dag vinden we er een van wereldklasse. Een enorm groot veld met hier en daar grote bomen, ver van de stoffige weg en aan een afgrond met beneden een glashelder riviertje. Aanvankelijk wilden we hier alleen ontbijten nadat we de watervallen die ochtend vroeg hebben bekeken. Dat is een van de geneugten van het vrije reizen. Per uur je plan kunnen veranderen.

Van de zeven kopjes konden we er maar vier zien, de rest was ontoegankelijk. Ik had wel willen vliegen met de drone en er was ook nog niemand anders in het park, maar in Chili moet je officieel een vergunning hebben en vliegen in een nauwe kloof is ook nog eens heel riskant. Jammer dan.

De volgende bestemming is een aanrader van Ralph en Janneke en wordt in gidsen ook erg geprezen, Altos de Lircay. Hemelsbreed nog geen 20 kilometer verder maar we moeten een lange omweg maken om er te komen. En de weg is slecht met veel gaten en wasbord. De laatste twee kilometer kon je alleen met een terreinwagen doen, heel steil en heel slecht. Geen probleem voor de cruiser dus. Ik heb eigenlijk aleen de 4WD ingeschakeld om de kracht over de vier banden te verdelen en zo de achterbanden te sparen.
De camping was prima met goed werkende hete douches. Alleen is het er enorm stoffig, iets waar de hele regio last van heeft. Het stof is zo fijn als talkpoeder en je kunt niet langzaam genoeg lopen om niet te stoffen. Laat staan als er een auto voorbij komt. Ook als je zelfs water op de grond gooit stijgt er een wolkje stof op. Ik ken het wel uit Australie waar ze het bulldust noemen en Africa waar het fesh-fesh heet. Een kleine wandeling vanaf de camping komt bij een fenomenaal uizichtspunt, vooral ook omdat we er de zon zien ondergaan en alles in warm oranje licht baadt.

De volgende ochtend ga ik in mijn eentje de voettocht van ruim 20 kilometer heen en terug doen. Het is zaterdag en dan is het heel druk, reden temeer om vroeg te beginnen. Zou ik sowieso doen want lopen in het ochtendlicht is het mooiste wat er is. Om kwart over zeven ga ik op pad en het gaat gelijk stevig omhoog, maar ook steeds weer omlaag zodat ik na 7 kilometer maar 200 meter ben gestegen. En ik moet dan nog 600 omhoog in de laatste drie kilometer. Pittig maar mijn voordeel is dat het nog niet zo warm is. Als ik op het plateau aankom, wat de platte top van een berg is zijn er vier mensen. Die zijn vanaf het kamp halverwege gekomen. Het uitzicht is mooi, maar naar mijn mening niet meer dan dat. Misschien ook omdat het licht lelijk en flets is, niet iets waar mijn fotografenoog warm van wordt. Kleine tegenvaller dus en na een broodje ga ik weer naar beneden. Ik kom nu de eerste andere wandelaars tegen, die al flink lopen te zweten op hun klim in de zon.
Na een kilometer voel ik mijn kniebanden al. Daar was ik al bang voor en ik zal de resterende 9 de kiezen op elkaar moeten doen. Ik neem regelmatig pauze, maar dat kan niet voorkomen dat het steeds erger wordt. Het lange eenbeenstatief dat ik mee heb is een goede steun, maar helpt ook niet echt. Het enige dat ik kan doen is achteruit lopen en dat doe ik ook af en toe. Dan heb ik veel minder last. Ik denk dan ook dat het met de stand van de voeten te maken heeft, dat ik last van de knieën krijg. Moet er een keer mee naar de fysio.
Ik was voor de rest ook wel redelijk gesloopt, want een lange hike was al weer een tijd geleden. Wat kan een koud colaatje en een voetenbadje dan lekker zijn. En gelukkig hebben we onze plek op de camping nog een dag bijgeboekt.

Na gidsen en iOverlander te hebben afgestruind naar meer mooie en interessante plekken verder naar het zuiden, komen we tot de conclusie dat die te dun gezaaid zijn om door te rijden. We wilden eigenlijk zuidelijk rijden tot het punt waar we vorig jaar Chili moesten verlaten wegens het einde van onze reistijd, maar dat is nog 400 kilometer, die we dan ook weer terug omhoog moeten in Argentinië. Ook daar vinden we in die streek te weinig. We gaan daarom van hieruit al de grens over, naar een gebied in het zuiden van de provincie Mendoza.

Onderweg naar Argentinië komen we door schitterend gebied, gedomineerd door hoge bergen en een klaterend wild riviertje. We gaan even kijken bij een waterval die iets bijzonders heeft. Een deel van het vallende water wordt door de krachtige wind omhoog geblazen.

De nieuwe weg kronkelt met het dal mee en vlak voor de grensovergang is een uitzichtspunt op witte rotspilaren. Ze doen denken aan Cappadocië in Turkije. Hier gaan we staan vannacht, ook omdat de grens in de avond sluit en hier dus ’s nachts geen verkeer meer is. We maken kennis met een franse familie die onderweg is in een rijdend huis. Een grappig ding om te zien en vooral binnen heel kundig uitgevoerd. Hij is dan ook timmerman die veel van dit soort huisjes heeft gebouwd. In het mooie avondlicht komt er aan de overkant van het rivierdal een ruiter te paard.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten